Volg ons op facebook
|
< terug
Oude mensen, bankje, beestje .3
'Nog zo'n onheilsplek,' zei hij - hij verslikte zich bijna in het kruimelige koekje - 'heb je op de Grote Markt, vlak bij V&D. Voor mij dan. Met m'n eigen ogen heb ik eens gezien hoe iemand werd doodgeschoten. Ik liep daar en werd met een aantal anderen door de Duitsers een grote schuilkelder in gedreven, niemand begreep waarom. We stonden daar in die ruimte, plotseling werd er voor onze ogen een man neergeknald. Ik zie hem nog in elkaar zakken, ik zou hem nu nog zo kunnen tekenen, zijn gezicht, zijn postuur, zijn kleding...'
Er viel een stilte.
'En toen?' vroeg ze.
'En toen niks. We moesten allemaal de schuilkelder weer uit. De Duitsers hadden dus een gevangen genomen verzetsstrijder doodgeschoten - als voorbeeld - zo van: dit doen we met mensen die ons tegenstand bieden, laat dit een waarschuwing zijn.'
Weer was het even stil. Even verderop zat een meisje luid te praten in haar eentje. Ze hield een apparaatje tegen haar oor.
'Soms denk ik bij mezelf: hč, Leen, hou er toch mee op met aan die dingen te denken. Niemand heeft er iets aan. En jonge mensen al helemaal niet, die leven helemaal voor nú! Ik leef de laatste tijd meer en meer in het verleden, geloof ik. Dat oprakelen van nare gebeurtenissen van vroeger, is dat ook al een ouderdomskwaal? Hoort dat er ook al bij? Net als het slechter gaan horen, het moeilijker gaan lopen? Jonge mensen moet je niet lastig vallen met zulke dingen, ze opzadelen met de ellende van toen, deelgenoot maken van wat we toen hebben meegemaakt. Die belevenissen hebben ons leven vergald, bederf nu niet het levensplezier van anderen met verhalen over vroeger. Praat er niet over. Met niemand. Laat het rusten.'
Hij keek een poosje mijmerend voor zich uit.
'Heeft het echt je leven vergald?' vroeg ze. 'Heb je echt last van die dingen? Zou je er misschien met je huisarts... '
'En steeds weer die schreeuw,' mompelde hij.
'Schreeuw?'
'Een enorme schreeuw waar ik soms 's nachts wakker van word. M'n hele leven heb ik daar al last van - nou ja, last van … het is eigenlijk niks ernstigs, niks bijzonders…'
'Wat voor schreeuw is dat dan?' Rita keek hem bezorgd aan.
'Weet ik niet. Een angstschreeuw. Een waarschuwing. Een noodkreet - ik weet het echt niet. Een enorm harde schreeuw. Het schiet als een stroomstoot door m'n hoofd en lichaam. Ik heb het niet vaak, maar de laatste tijd steeds vaker. 's Nachts. Ik ga dan snel m'n bed uit, doorzoek het hele huis. Soms pak ik m'n overjas van de kapstok, doe de voordeur open en ga een eindje de straat op om te kijken of de buren het ook gehoord hebben. Heel gek.'
'Ik zou toch eens, als ik jou was...'
'Ik las eens in de krant iets over de bokser Mike Tyson,' onderbrak hij haar. 'Het ging zo: je kunt een man als Tyson uit een getto halen maar hoe krijg je die getto uit zo'n man? Voor mijzelf maakte ik er dit van: Iemand kan heelhuids uit de oorlog tevoorschijn komen maar hoe haal je vervolgens die verdomde oorlog uit die persoon? Uit mij, dus. Die oorlog - ik merk dat ik daar op een of andere manier last van bleef hebben.'
'Hoezo? Heb je daar nog meer voorbeelden van?'
Hij vertelde haar over zijn rare gewoonte om op straat even stil te blijven staan en zich om te draaien als hij merkte dat er mensen vlak achter hem liepen. Dan wachtte hij even tot de andere voetgangers hem gepasseerd waren en liep dan weer verder.
'Maar wat is dat dan? Vertrouw je mensen niet?'
'Nee.'
'Niemand?'
'Onbekenden niet. Ik wil geen onbekenden om me heen. Ik ga daarom nooit naar de bioscoop of een restaurant of kroeg. Ik kan er niet tegen, ik voel me niet op m'n gemak... Ik wou dat het anders was, dat ik niet voelde dat ik altijd op m'n hoede moest zijn, op m'n woorden moest passen. Me gewoon eens laten gaan, zorgeloos zijn, net als anderen. Net als deze jonge mensen. Daarom dronk ik nooit, ik zou daar wel eens onvoorzichtig door kunnen worden - dat is me eens overkomen...'
'Vertel.'
Leendert zuchtte. 'Het was op de hovenierszaak waar ik werkte,' begon hij. 'Lang geleden. Er was iets te vieren, het dertigjarig bestaan van het bedrijf en tevens de overname van de zaak van vader op zoon. De andere werknemers hadden me overgehaald om ook iets te komen drinken in de deel van de boerderij die bij de landerijen hoorde. Er waren veel mensen, sommigen kende ik, de meesten niet. Iemand schonk me iets in, een berenburgje of zoiets, ik was totaal niet gewend aan sterke drank. Het was daar een vrolijke boel. De oude baas sprak ons toe, de nieuwe ook, er werd geklonken, gelachen, gepraat. Fien was er ook. Fijne Fien, het stille meisje dat een poosje bij ons op het kantoor had gewerkt maar al snel was vertrokken naar een andere stad, waar ze een opleiding voor bibliothecaresse ging doen en al gauw iemand trouwde. Ik had een oogje op haar maar had dat niet durven laten merken. Jammer. Nu was ze dus even terug, waarschijnlijk op familiebezoek. Er waren veel mensen in de grote ruimte van de deel, veel mensen die ik nog nooit had gezien maar die vast zakenrelaties waren van de ouwe baas en zijn zoon. Ik ging bij enkele groepjes staan en luisterde naar wat deze of gene te vertellen had. Men bleef me nieuwe glaasjes brengen. Ik genoot, de stemming zat er goed in, iedereen vrolijk, iedereen vol praatjes. Er werden handen geschud, op schouders geklopt, hartelijk gelachen. Ik voelde me ook prettig en ontspannen worden. Zo prettig en ontspannen had ik me nog nooit gevoeld. Nu hoefde ik eens niet m'n omgeving in de gaten te houden en een mogelijke vluchtweg te zoeken. Ik liep met m'n glaasje in de hand wat rond in de menigte. Bij een groepje bleef ik staan. Een chique-geklede blonde jongeman met een vlassig snorretje en een merkwaardige stem voerde daar het hoogste woord en had ieders aandacht. Hij stond daar, een beetje met z'n kont achteruit en z'n kin omhoog, zijn toehoorders te overtuigen of te overbluffen. Een beetje een raar mannetje. Hij hield twee vingers opgestoken alsof hij de koningin was die een eed aflegde Zo helpe mij God. Hij hield een betoog over Amerikaanse wagens, ik hoorde automerken voorbijkomen: Plymouth, Dodge, Packard, Buick, Studebaker... Uitgesproken op een overdreven Amerikaanse manier en met af en toe een raar hinnikend lachje. Ik begon me te ergeren aan die snijboon, die blaaskaak. Zo'n omhooggevallen, met kak overgoten, zelfingenomen mannetje, een handelsreizigertje of zo. Dat type mag ik niet. Ik wilde hem iets toe roepen maar ik wist niet wat. Ik kon me gelukkig nog net inhouden. M'n stemming was omgeslagen en m'n glaasje was leeg. Ik ging op zoek naar de keuken waar de voorraad drank steeds vandaan kwam. Daar trof ik alleen vrouwen, ze waren bezig met afwassen en het snijden van stukjes worst en blokjes kaas. Diny Schreuder was er, die ik nog kende van de lagere school. Fijne Fien zat op een keukenstoel en zette net een schoteltje melk op de vloer voor de kat. De echtgenote van de nieuwe baas stond te babbelen met Annie, een mollige goedlachse vrouw. En nog een paar vrouwen. Allemaal mensen die ik graag mocht. Ik trok de deur achter me dicht en zette m'n glas op het aanrecht. "Pfff! Even gevlucht', zei ik. "Gevlucht voor wat of voor wie?" vroeg een van hen. "Voor een opschepperige kwast van een kerel die daar de menigte staat toe te spreken, een betoog van heb-ik-jou-daar. Over auto's". Ze luisterden naar het geroezemoes dat door de dichte deur de ruimte binnendrong. "Wie is dat dan?" vroeg Diny. "Kweetnie," zei ik. "Een of andere zwamneus. Een rare snijboon. Een vreemde snuiter." Ik ging op overdreven manier met m'n kont achteruit staan, hief twee vingers op zoals ze bij de padvinderij doen - Akela, wij doen ons best, wij dip dip dip woef! - en bootste het merkwaardige stemgeluid en de hinniklachjes van het manneke na. De vrouwen schoten in de lach. Ik noemde een hele reeks planten en struiken op, besprak op brallerige toon hun merites en hun minpunten. Ik bukte me, haalde m'n vinger door de kat z'n melk en veegde me een melksnorretje op m'n bovenlip. Ik wist van gekkigheid niet wat ik deed. Ik verzon potjeslatijnse namen voor de planten en struiken - piscalis poepgaris, flamousvulvas tampeloerius - weet ik veel wat ik allemaal nog meer uitkraamde. De dames gierden het uit, de vrouw van de baas moest zich aan de rand van het aanrecht vasthouden. Fien hield haar hoofd naar beneden en peuterde een zakdoekje uit haar mouw. Ik was in m'n element. De berenburgjes hadden me helemaal los gemaakt, ik was de vlotte jongen, mensen lachten om mij - voor het eerst in m'n leven. Waar een paar drankjes toch goed voor waren. De vrouwen hadden het niet meer. "Dit moet ik zien," lachte Annie. "Met eigen ogen. Even kijken wie die man is." Ze pakte Fien bij haar arm om haar overeind te trekken. "Nee," zei Fien met gesmoorde stem, "ik weet wel wie dat is. Dat is mijn man, mijn echtgenoot. Zo is hij nou eenmaal, ik kan er niks aan doen. Ik had hem niet mee moeten nemen." En ze barstte in snikken uit. Het werd ineens heel stil in de keuken. Wat had ik gedaan? Diny en de vrouw van de baas bogen zich over Fien heen, ontfermden zich over haar, spraken troostende woordjes. Ik sloop de keuken uit, de gang door, pakte mijn jas en verliet het gebouw. Wat had ik gedaan? Wat had drank met mij gedaan?'
'Heb je die Fien daarna nog gesproken om het weer goed te maken?' vroeg Rita.
'Nee. Ja. Pas vele jaren later, toen ik haar eens in een ijzerwinkel in de stad tegenkwam.'
feedback van andere lezers- GoNo2
Goed geschreven! - tessy
Knap, ik zit al weer op het vervolg te wachten
|