< terug
Aangepaste tekst: Terp (inleiding van mijn manuscript "Kwelziek")
Maar de nevel nam toe. Kille sluiers dwaalden over het kerkhof. Doodstil…
Midden in de nacht slenterde een man tussen de graven op de helling.
Buiten adem leunde hij met zijn linkerhand op een grafrug, in zijn rechterhand droeg hij een jachtgeweer. Hij boog zich naar voren en prevelde:"Mijn broeders, waarom roepen jullie mij?", zette zich neer op de zerk en legde de afgezaagde loop van het jachtgeweer op de grond, naar hem gericht. De bendeleider veegde het bloed van zijn handen aan zijn zakdoek. "Ik wil wraak, verdomme! Waarom hebben ze mijn broeders ontnomen?" De man ging naar de rand van het kerkhof en op het zijpad van het bos lagen twee kadavers. Hij sleepte ze door de hoofdgang van het kerkhof naar zijn wagen, kieperde de twee in de kofferruimte, startte zijn zwarte Chevrolet en vertrok.
De man belde aan de deur bij de pastoor. Maar op zo'n nachtuur bleef de deur gesloten. Donker, eenzaam, reed hij dolend door de straten. "Stomme pastoor! Die bakt er ook niets van! Ik wil wraak nemen voor mijn broeders! Begrijpt niemand mij?" De woede werd razernij. Razend, tierend, begon hij door de straten te racen.
De man reed naar zijn vriendin. Omdat zij niet direct opendeed, begon hij op de deur te bonken. De moeder deed open. "Jongen, wat is er gebeurd? Wat bezielt je toch?"
"Is Megan wakker?" Mille duwde de deur verder open. Megan was door het lawaai wakker geworden en stond bovenaan de trap. Ze wreef door haar ogen. "Mille, wat scheelt er toch met je? Je bent zo onrustig!" Mille stormde naar boven, greep haar arm. "Mee komen! Vooruit!" Megan wrong haar arm los. De moeder van Megan stond onderaan de trap. "Heb je weeral gedronken? Ons Megan gaat niet mee!"
"Wat ist jong! Als ik zeg dat ze mee moet, zal ze mee moeten!" Mille grabbelde terug naar haar arm maar Megan hield de trapleuning stevig vast. De moeder belde ondertussen naar het politiekantoor. Mille liet los, stormde naar beneden, stapte in zijn wagen en scheerde met gierende banden weg.
Hij stopte bij het politiekantoor. Haalde de twee kadavers uit de kofferbak en sleepte ze tot aan de balie. Kettingen gespietst in zijn lederen jekker blonken onder de verlichting van het onthaal. Op zijn gezicht hingen vettige halflange zwarte lokken haar. Zijn wangen vertoonden hier en daar een bloedveeg. De politieagent sprak door de communicatiegleuf: "Wat kunnen wij voor u doen?"
"Ik heb mijn twee honden doodgeschoten, ziet je dat niet! Wa moet ik doen? Mijn broeders roepen mij! Is dit offer voldoende?" De politieagent die even naar de man zijn zeeroversoorbellen keek zegde:" Mijn beste man, ik denk dat je beter hulp zoekt bij uw dokter, want ik vrees dat wij u niet kunnen verder helpen."
De man sleepte de kadavers terug naar zijn kofferbak en vertrok.
De bendeleider had de jachtpacht over de eigendom van Els haar familie. Zij was een kleindochter van een eerbiedwaardige familie. Jaren jaagde hij over de velden, weiden, maar het bos bracht hem op een idee. De man sleurde de twee kadavers uit de kofferbak. Donker tussen de bomen met witte sluiers van mist, hing er een kille enge sfeer. De bendeleider sleepte de twee kadavers mee in cirkels en dwaalde maar door het bos.
In zijn gedachten zag hij herinneringen aan zijn broeders… Deze mannen hadden de aanwervingproef tot de motorclub niet doorstaan, het leven gelaten en waren overgegaan naar het hiernamaals.
Hun stemmen riepen de leider. Hij was razend omdat hij de broedereed niet kon nakomen. Hij stapte steviger en steviger door. Telkens maar in cirkels.
Tussen de bomen waren de bladeren weggesleurd.
In het midden van de cirkel, op een dik zacht tapijt van bladeren, legde hij langs de linkerkant de beige labrador. Hij stapte twee meter verder en daar legde hij de zwarte. Hun koppen naar elkaar gericht. Hij slenterde door de bladeren naar zijn wagen, haalde zijn jachtgeweer en stapte met rasse schreden terug naar de cirkel en zette zich neer tussen de twee kadavers.
Even keek hij naar links, daarna naar rechts. Hij legde zich neer, nam zijn jachtgeweer, en schoot met zijn rechterhand door zijn hart. Hij voelde de pijn. Kreunend legde hij zijn jachtgeweer naast zijn zijde. Even was hij nog hier totdat… zijn leven voorbij flitste, met goede en slechte herinneringen. Daar stonden zijn makkers aan de overkant te wachten. Hij glimlachte. Dit maal was het hem gelukt… Zweefde hij naar het hiernamaals.
In de vroege morgen vonden wandelaars de man met zijn honden. Hij lag met open armen, benen bij elkaar, in de vorm van een kruis.
Maxiem Weber©
|