writehi(s)story Passie voor schrijven
home   wat is writehi(s)story?   bladeren   uitgeven   gezamenlijke publicaties   boekenwinkel   manuscriptanalyse   inschrijven   contact   
top 10   wedstrijden   forum   hulp   
 
naam:  
pass:  


wachtwoord vergeten?
 
 

Volg ons op facebook

Ga naar chat

< terug

Betere leesbaarheid

Onder het lappendeken ligt een jeugd begraven

door strandjutter

Alles is hier plat, maar waar pépé woont zit er een kreuk in het blad. Geen kanjer maar omdat er voor de rest niet veel kreuken zijn, valt hij extra op. Het is natuurlijk geen blad papier waarop pépé woont. Het is een landschap, zegt papa. En de kreuk is een heuvel en veel kreuken op een rij is een heuvelrug: zoals de kleine knobbeltjes die je voelt als je met je hand langs je rug gaat.
Als je bovenop de knobbel staat waar pépé woont, kan je heel ver kijken. Het is mooi. Het is als een lappendeken, zoals ik er één heb, maar dan met groenten en weiden en zo. Helemaal op het einde, zie je drie molshopen. Het zijn eigenlijk ook heuvels. Daar stopt de wereld die ik ken. Verder ben ik nog nooit geweest.

We gaan 's zondags naar de kerk, met een boek vol zilverwerk, altijd is Kortjakje ziek, midden in de week maar 's zondags niet. Voor de mis scheert pépé zich met het scheermes dat moet worden opengeklapt en worden de kleine wondjes verzorgd met stukjes wc-papier. Dan ziet hij eruit als een paddenstoel met witte stippen. Jezus hangt aan het kruis boven de stoof. Zijn voeten zullen alleszins warm hebben.
Pépé zegt dat 100 frank veel geld is en dat we moeten content zijn dat we het zo goed hebben, niet zoals de arme negerkes in de Congo bij tante nonneke. Pépé steekt ook tabak in zijn mond. Ik heb het ook eens geprobeerd maar ik vond het niet lekker. Mama zegt dat het ook niet goed is voor je tanden. Pépés tanden zijn daardoor geel geworden, geel met bruine spikkels. Hij heeft wel een geestige pet, maar de pet is nog een beetje te groot voor mij. Ik krijg hem als ik groter ben.

Er ligt ook een verroeste helm op het erf. De helm is van een soldaat uit Duitsland. Er zit een kogelgat aan de zijkant. Ik heb aan pépé gevraagd of die soldaat nog leeft. Pépé zei misschien. Ik vroeg of hij hem later nog komt ophalen, die helm. Pépé denkt van niet.
Op het einde van de tuin, voorbij de appelboom, hakt pépé hout: pok, tchak, kledder. De houtstapel groeit snel, maar pépé zweet bijna niet. Ik zweet wel. Ik speel mee in de wereldbeker en moet vandaag tegen Argentinië spelen, tegen Diego Maradona. Ik ben een rode duivel. En dat kan, want mijn sterrenbeeld is stier en die hebben ook horens en hoeven. Pépé is een keer geprikt door een stier: 3 gebroken ribben. Stieren zijn sterk.

Boer André komt langs. Zoals hij elke vrijdag doet om de pacht te innen. Hij boert niet slecht, zegt papa altijd. Het is een goeie huisbaas, zegt pépé. Pépé en boer André drinken samen een pint, zoals ze elke vrijdag doen. Ik luister altijd mee. Ze praten over Julien. Hij ligt in het ziekenhuis. Hij heeft een bom geploegd. Hij is zijn rechterbeen kwijt. Ik kijk naar mijn benen. Een been kwijt, mijn rechterbeen, mijn shotbeen, nooit meer voetballen, vreselijk. Julien is dom geweest, zegt boer André. Pépé zegt dat het niet altijd gemakkelijk te zien is. Boer André denkt daar anders over. Ze zeggen alle twee dat het vooral erg is voor Simone, zijn vrouw en beginnen over de patatten die goed staan. Ik wil nog vragen hoe die bom daar terecht is gekomen, maar kinderen mogen oude mensen niet storen als ze aan het praten zijn.

Ik fiets de bult op. Ik meet de tijd met mijn nieuwe horloge waar pépé niets van begrijpt. Elke vrijdag wil ik een beetje sneller boven zijn, maar het lukt niet altijd. Soms ben je niet zo sterk als je wil zijn. Ik moet meer biefstuk en spek eten zegt pépé. Daar word je kloek van. Ik ben wel een beetje mager, maar ik lust geen spek. Dat witte randje blijft in mijn keel hangen en dan moet ik bijna overgeven. Biefstuk lust ik wel, maar dat eten we alleen op zondag, met frietjes.

Bovenop de bult is het mooi. Je ziet wel vier kerktorens liggen. Papa en mama lezen elke zondag voor in de kerk. Papa en mama zijn lectoren. Ze lezen die stukjes waar wij dan heer god ontferm u over ons moeten op antwoorden. Papa is net iets beter dan mama. Hij heeft een heel mooie stem.
Niet alle kinderen gaan naar de kerk. Annick van mijn klas gaat niet naar de kerk. Haar ouders zijn getuigen van Jehova. Papa zegt dat Jehova een andere naam is voor God. Ze zijn dus getuigen van God. Dat moet wel fijn zijn: je kan zien wat hij allemaal doet en zo. En je moet niet naar de kerk. Ik vind dat soms wel een beetje saai. Niet alles maar sommige stukken.

Links van de bult staat een groepje bomen. Pépé zegt dat het vroeger een bos was. Ze jaagden er vroeger op konijntjes. Nu soms nog, maar alleen in oktober. Dan mag ik daar niet spelen van mémé. Ik ben nochtans geen konijntje.
Mémé is vaak bang. Daarom zegt pépé niet alles tegen mémé, om haar niet bang te maken. Pépé en mémé spreken niet zoveel met elkaar. Hij werkt op het land, zij in het huis, 's avonds kruipen ze elk in hun zetel rond de stoof en gaan vroeg slapen. 's Zondags is er koffie, luccen, cognac en taart. Ik vind de aardbeientaart niet lekker maar eclairs lust ik wel. Tante Odette drinkt veel cognac bij haar koffie. Ze wordt altijd een beetje boos als ze gedronken heeft. Dan begint ze vaak over de Walen die geen Vlaams kunnen. Pépé zwijgt lang, maar zegt dan iets en iedereen luistert. Hij begint over Robert en Albert die in de Woal'n wonen. Die spreken ook bijna geen Vlaams meer. Het is normaal zegt pépé. In de Woal'n spreken ze geen Vlaams maar Frans. Ik kan ook al een paar woorden Frans: merci, bonjour, maman, papa en garcon. Garcon betekent jongetje in het Frans, maar ik heb papa het ook al horen gebruiken tegen de grote meneer in het restaurant die ons eten kwam brengen. Hij werd niet boos.

Soms spit pépé nog. Dan kijk ik hoe hij de kluiten aarde netjes omkeert en in een rijtje legt tot het hele veld gedraaid is. Pépé kan goed spitten. Hij zegt dat hij wel duizenden putten heeft opgevuld na de oorlog. Samen met heleboel andere mannen heeft hij het land weer platgemaakt. Soms begrijp ik het niet goed: die oorlog. Het lijkt alsof ze vooral veel putten gemaakt hebben. Later hebben ze die putten gewoon weer moeten dichtmaken. Er zijn wel veel mensen doodgegaan, miljoenen zegt papa. Ik kan al tellen tot 1 miljoen. Nog meer dan dat dus.
Papa gaat veel naar zo'n kerkhoven. Wij moeten dan mee. Het is niet zo geestig als een kerkhof bij de kerk. Alle graven zijn hetzelfde en hangen geen foto's. Allemaal witte stenen in lange rijen. Je mag er bijna niets doen. Je mag er zeker niet voetballen. Papa is eens heel boos geworden. Dan moest ik de rest van de middag naast hem lopen. Voor mij zagen al die witte stenen er precies hetzelfde uit, maar papa stopte bij sommige graven en las de naam en het land van de soldaat luidop. De meeste kwamen uit Engeland. Maar er zaten er ook bij waarop er geen naam geschreven was. 'Known unto God' stond erop. Papa zei dat het Engels is, dat je als naun untoe God moet uitspreken. Het betekent dat alleen God hun naam kent. Er zaten ook echt hele jonge mannen tussen. Soms waren ze pas 18 jaar, zo oud als Karel. Ik zie hem al lopen met een helm op zijn krullen. Grappig gewoon.
Papa fietste vroeger elke zondag wel 15 kilometer van zijn dorpje naar pépés huis om mama te zien. Hij zegt dat hij altijd een bordje moest passeren waarop 'einde beschaving' stond geschreven. Ik heb nog naar het bordje gezocht, maar ik heb het nooit gevonden. Papa maakt een grapje, zegt mama. Zijn papa had een tractor, pépé had een paard - Blanche was haar naam. Hun toilet is binnen, bij pépé is het toilet buiten. Zij waren modern, pépé en mémé zijn ouderwets. Er was vroeger ook een toilet bij de oude koeienstallen, een plank met een gat erin. Het ruikt er nog altijd een beetje naar kaka.
De trouwfoto's van mama en papa hangen in de woonkamer. Mama was een mooi meisje. Ze was heel mager zoals pépé en ik. Nu is ze iets dikker geworden, maar ze is nog altijd mooi. Ik wil trouwen met mama. Mama geeft me een kus als ik het haar vraag, maar ze zegt niet ja niet nee. Papa lacht me altijd uit. Tante Maria zegt dat ik lijk op pépé: groot, mager, blauwgrijze ogen en een grote neus. Gelukkig heb ik zijn flaporen niet. Bert van mijn klas heeft flaporen en de andere kinderen noemen hem allemaal Dumbo, zoals dat olifantje uit de tekenfilm. Met mij lachen ze niet, omdat ik goed kan lopen en voetballen. Ik wil Bert leren voetballen, maar hij speelt liever met de meisjes.

Het is nu eind september en de maïs staat er nog. David, Bjorn en ik spelen Vietnam in het veld: aardkluiten zijn onze handgranaten, stokken onze geweren. Onze stemmen vuren kogels af - trrrr trrrr trrrr - en als je dood bent, moet je tot 20 tellen. Bjorn huilt, een aardkluit met een steentje tegen het hoofd gekregen. Zijn broer David lacht hem uit. Bjorn wil niet meer meespelen en verdwijnt in de maïsrijen. David zegt dat we iets spannends gaan doen. We gaan de koeien aanvallen. Vanuit de dekking van het maïsveld laten we het ene salvo na het andere neerdalen op de loeiende koeien die langzaam maar zeker uit het bereik van onze bommen sjokken. We juichen, de vijand trekt zich terug. We willen onder de prikkeldraad kruipen om de aanval verder te zetten, maar ik blijf haperen en trek een groot gat in mijn T-shirt. David zegt dat ik gewond ben, dat we de helikopter moeten roepen - doekedoekedoekedoekedoekedoeke. Dan horen we de stem van tante Josiane. Tijd om naar huis te gaan. Deze veldslag hebben we gewonnen, maar de oorlog gaat verder.

We rijden naar huis. De bomen langs de Kasteelstraat werpen lange schaduwen over het veld. Het lijkt alsof iemand zwarte strepen heeft getrokken over het lappendeken. Ik hoor mama en papa praten over dokter Demolenaere. Hij zal deze week nog bellen naar mama. Mama is verpleegster. Ze begrijpt Latijn. Soms gebruikt ze die woorden, omdat wij ze niet begrijpen. Nu spreekt ze over pankreeas of zoiets. Ze hoopt ook dat het niet uitzaait. Ik vraag waarom de dokter moet bellen. Mama zegt dat mémé een beetje ziek is en dat de dokter haar zal zeggen welke medicamenten ze moet nemen. Ik ben niet veel ziek. Soms moet ik hoestsiroop nemen. Dat vind ik vies. Ik hoop voor mémé dat die pankreeas beter smaakt. Ik kijk nog even om naar de molshopen in de verte die zwart aftekenen tegen het oranjerode avondlicht. Als ik groter ben, wil ik daarheen fietsen om te kijken wat er achter de molshopen te zien is. Het is Frankrijk zegt papa. Frankrijk is een ander land, zoals Duitsland. Later wil ik veel andere en nieuwe dingen zien. Nu zou ik graag willen dat alles nog even blijft zoals het is, hier onder mijn lappendeken.

 

feedback van andere lezers

  • manono
    Prachtig stuk, Strandjutter. Ik heb er enorm van genoten!
    Het landschap zo levendig beschreven met o.a. kleine details...
    Ook de visie vanuit een jong kind, de logica van het denken van een kind (humor). Zeer verfrissend!

    Mag ik enkele kleine opm. maken : 'garçon' '(cédille)
    'pépé's huis'
    en ergens ontbreekt 'er'...

    Wat zijn 'luccen'?

    Ik zou meteen een vervolg willen lezen.

    strandjutter: Bedankt voor de zinvolle feedback. 'Luccen' is de West-Vlaamse uitdrukking voor een soort koeken van het merk LUC: platte schijven met daarop een ruitpatroon. Best lekker met koffie en cognac. Bedankt voor het lezen ook. Gr, Strandjutter
  • silvia
    schitterend geschreven Strandjutter ! vlot, en spannend !
    Ik heb er echt van genoten !
    groetjes
    strandjutter: Dank je wel. Gr, Strandjutter.
  • hettie35
    Wat leest dit lekker en vlot weg, genietend gelezen
    groetjes Hettie
    strandjutter: Dank je wel. Gr, Strandjutter
  • GoNo2
    Knap hoor!
    strandjutter: Dank je wel. Gr, Strandjutter
Er zijn bezoekers online, waarvan leden: .