writehi(s)story Passie voor schrijven
home   wat is writehi(s)story?   bladeren   uitgeven   gezamenlijke publicaties   boekenwinkel   manuscriptanalyse   inschrijven   contact   
top 10   wedstrijden   forum   hulp   
 
naam:  
pass:  


wachtwoord vergeten?
 
 

Volg ons op facebook

Ga naar chat

< terug

Betere leesbaarheid

Ik toch niet?

door fugaz

"Hoe is het ooit zo ver kunnen komen?
Wie heeft het zo ver laten komen?
Ik toch niet?"

Doorheen de met smog doordrenkte ruimte turen pathetisch en dor enkele schilderijen, bezet met besneeuwde landschappen uit de vorige eeuw - toen het nog sneeuwde - rond, op zoek naar het heilzame nut van hun afsterven. De kamer is bezet met enkele antiekogende meubelen, waar reeds een niet onaanzienlijke laag stof bovenop logeert. Een mooie Mechelse vitrinekast, als enig groot meubel in omvang naast de olmen hallkast, werd als vandalistisch toegetakeld en moet het nu zonder ruitjes stellen. Het parket, dat al deze meubelen draagt, is in verre staat van ontbinding, te merken aan de schimmen die door de smog en het trieste zichtbaar worden. Gordijnen hangen er halfslap, bijna alle kracht verloren aan de inspanning van het hangen aan de vestigingen en in de hoek is een replica van Rodins 'De Denker' - O, die goddelijke Dante - uit zijn schim te herkennen. Het is er ijzig koud en het oogt niet alleen muf, het geurt er tevens ook zo. Een marteling voor de neushaartjes, die waarschijnlijk verschroeien bij deze geuren. Een kwelling voor het oogvocht dat ter plaatse in het ijle vergaat.
De kamer, waar niemand zich aan lijkt te storen, is gestadig hoog en in een groot burgerhuis neergeplant. De hallen zijn er lang en al even dof en stil, het huis verlaten. In de straat pronken twee voorbijgangers met de staat van hun woonst, contradictoir het doffe huis aanschouwend, als er plots een koets - een met gouden olielampen bezette koets - voorbijrijdt, door vier mooi gegareelde paarden getrokken. De paarden slaan geen acht op wat er zich links en rechts van hen afspeelt, deze mogelijkheid door de oogkleppen ontnomen. De burgerman, die zich door dit opzienbarende voertuig laat meevoeren, laat ook geen oog vallen op wat er in de straat gebeurt, wat dan toch al niet meer is dan die twee mannen die voor het huis staan - dat eerder met zijn uitzicht dan met zijn omvang tussen de andere uitsteekt, neen, hij heeft zijn aandacht gevestigd op de jonge deerne van plezier die even huppelend als de koets haar borsten dan weer in, dan weer uit haar decolleté weet veren. Een proces waar de burgerman, toch niet zo onopgewonden, van geniet, het schuim bijna op de lippen kokend. Die deerne, huppelend, kijkt serieus tussen de gordijnen van de koets door naar wat er zich in de straat afspeelt. Dit houdt ze nu al enige straten vol. Vanwaar ze in de koets stapte, tot nu, want haar blik wordt afgewend door de burgerman die op de tegenovergestelde bank zich al naakt had uitgevleid en nu de deerne wenkte bij hem te komen. Zij van haar kant, licht verward door de toch wel kleine omvang van zijn staande lid, grinnikte zacht en schertsend.
"Kom liefje, kom hier", wierp de man haar toe, waarbij zij nog een fractie van een schaterlach verwijdert was, daar de kleur en klank van zijn stem belachelijk klein klonken en oogden, zoals zijn lid. Het was de burgerman toch niet van een normale lichaamsbouw misgunt, in tegendeel, hij oogde nog niet onaardig, zoals hij daar in die koets zat, weliswaar volledig gekleed en stilzwijgend, en dus niet zoals hij daar nu ligt. Dat was de deerne ook opgevallen, wat haar anders wel zou weerhouden hebben in te stappen. Ze was niet zoals alle andere deernen van plezier. Neen, die andere maalden er niet om wie zich op hen wierp, zolang ze maar betaald werden, maar deze keek wel uit wie ze 'tot zich nam', omdat ze er van overtuigd was dat haar schoonheid haar kon pretenderen een selectie te maken uit de keuze mannen die haar wouden oppikken. Ook zal het feit dat ze een aanzienlijke som vraagt voor haar diensten en deze methode haar al heel wat opbracht - waardoor ze nu een mooi spaarpotje vergaard heeft en zelfs een huisje gekocht - zullen een rol spelen in haar preferenties bij 'mannen van eenzaamheid en lustnood'.
Enkele straten verder, waarbij de man nog steeds naar de deerne lonkt en zij zich al gematigd had ontkleed, kon een jonge knaap door de kieren van de gordijnen de koets naar binnen luren, daar een windstoot het gordijn naar de hemel leek te dragen, wat hem een mooi beeld gaf van twee aan lust verloren gegane zielen. Hij kon deze soort opvoering in zijn geheugen niet plaatsen waardoor hij heel verward naar huis liep, onderweg zelfs een oud heertje met een hoed en stok omverlopend. Het jongetje, dat vriendenloos bleef door zijn uiterlijk en sociaal bestel, holde het huisje in en riep - als had hij een spook gezien - om zijn moeder, die zich, haar zoontje nog niet thuis verwachtende, aan dezelfde lusten overgaf en zelfs tekeer ging als was het de Duivel in eigen persoon die haar behaagde. De kleine die nu al de laatste trappen had bereikt hoorde zijn moeder te keer gaan en wou zich nog bedwingen, maar kon door de schok en de snelheid niet meer tijdig afremmen en ramde haar kamerdeur in, alwaar hij haar aan het bed gebonden zag, helemaal naakt, met een man - 'die een wolvenkop had' - op haar zittend, die net in haar tepels kneep. De jongen, die nu nog heviger geschrokken was, verwierp de projectie die hij waarnam en snelde al even vlug terug naar buiten dan hij was binnengekomen, om zijn moeder met 'de wolf' verder te laten spelen, waar ze geen probleem bleken om te hebben. Ze hadden het binnenvallen van de kleine niet eens opgemerkt, evenals de vele koetsen die in de straat hoorbaar voorbij reden en die je zelf door het open raam, waarlangs de gordijnen wapperden, kon bekijken. Een geopend raam als dit, in deze buurt, lokte natuurlijk ook gluurders aan en er had zelfs een vis gebeten. Want aan de overkant van de straat, in een soortgelijk gebouw met kamers, luurde een jongedame, die het decadente leven van dergelijke personen strikt verboden werd, langs de wapperende gordijnen door het open raam naar binnen. Ze leek ook door enige lust bezeten, want ze hing naakt - met haar vingers en handpalmen haar schede strelend - boven de vensterbank, wat dan een andere overbuur, die halfnaakt zijn lid bespeelde plezierde en zo ging deze decadentie de gehele stad rond.
Een stad, waarbuiten zijn grenzen een koets door de straten dreef, enkele bankmensen dragend door de ruimte, die binnenin zich aan porto en wijn te buiten gingen, zogezegd om een grote overeenkomst te vieren. De vier mannen, die ook een aanzienlijke potentiële buit met zich meedroegen, waren zich, door de roes waarin ze stilaan verkeerden, van geen kwaad bewust, als zouden zij kunnen beroofd worden door een bende wilde Robin Hoods, met egoïstische voorwendsels. Ze zouden zich deze pretentieuze gerustheid niet kwalijk nemen, want nog vooraleer ze het bos, dat zich net buiten de stad bevond en de ene met het andere verbond, bereikt hadden dwong één van de mannen de rijder het voertuig te keren en de doortocht te staken. Niet omdat het al gauw donkerder werd, maar om de reden dat hij zich een deerne wou toe-eigenen om dan met zijn collega's te delen, doorheen het bos schuddend. Ook dit plan werd voortijdig gestaakt, daar er zich bij het keren een wiel van zijn as bevrijdde en de koets aldus tot stilstand gedwongen werd.
"Geen nood, daar komt een andere koets aan. Laat ons die koetsier opeisen om de onze bij te staan in de herstelling van die kar!" hikte één van de bankiers luid tegen zijn collega's.
Er kwam inderdaad een andere koets aangereden, die tot stilstand werd gebracht. Een koets waarin een deerne van plezier door de spleten van de gordijnen naar buiten tuurde, haar borsten dan weer eens in dan weer eens uit haar decolleté purend, door het huppelen van de koets en een burgerman die haar aanschouwde met brandende lust in de ogen.
Een hond, die ergens onopvallend een behoefte voltrok, bezag deze gebeurtenis na afloop met een dwaze en onbegrijpende blik en liep gewoon verder, terug de stad in.
Enige blokken verder hield hij halt aan een huis, aanzienlijk van grootte, afzichtelijk van staat en nestelde zich in het voortuintje om er de nacht door te brengen.
De volgende ochtend, het was nog vroeg, toen alle gluurders nog lagen te dromen van hun aanschouwingen van de vorige dag, schrok de hond op van een diep en tergend gekraak in het huis waarvoor hij lag te slapen. Het huis met de doffe gangen en de besmogde kamer.
De kamer waarin een zetel, een prachtig antieken fauteuil, gecentraliseerd stond en waarin een oude man gezeten was. Een oude man, met lange grijze haren en baard, die in een kamerjas van satijn gekleed ging en met pantoffels aan de voeten, zat daar in de zetel. Het hoofd volledig achterover gebogen, zijn armen op de leuningen steunend, zijn handen gekruist op zijn omvangrijke buik rustend.
Zijn ogen vredig gesloten, zat hij daar in de zetel. Sliep hij nog? Was hij rustende? Was hij dood?
De tijd nodig zou het niemand gegund hebben dergelijke vragen te stellen, want opeens schoten zijn ogen open en was er een trilling van zijn onderlip merkbaar.
Het was alsof hij uit een diepe coma ontwaakte, merkbaar aan de zuurheid en verstomming die zijn gelaatsuitdrukkingen nalieten op de leegte en verdordheid van de kamer. Een gepaste, bijna perfecte, symmetrie van decor en acteur, poëet en muze, schrijver en tijdsgeest.
'O Aster, mijn kleine Aster, mijn muze, laat mij de zon en maan, de lucht en aarde, water en vuur, de hemel en de hel bezingen ter ere jouw divana exsitentia! Laat mij uit de torens en minaretten schreeuwen hoe een droom werkelijkheid werd, een schim een persoonlijkheid! O Aster, mijn muze, omzwerm me met liefde!' had hij ooit in zijn diarium gepoot.
Zijn linkerhand verkrampte bij deze eerste gedachte in tijden, zijn schrijfhand. Het leek alsof hij bij het opkomen van deze gedachte de emotie en herinnering aan zijn muze door de aderen voelde stromen. Zijn mond ging lichtjes open, heel zacht ademend, levensslijk door de longen sturend. Een regelmatige knippering van de ogen werd steeds realistischer merkbaar en niet als beschimd verdacht gevonden. Doch in het door het zonlicht bespeelde kamerstof was in de schim geen verdere fysieke beweging merkbaar. Alles zag er bijna terug zo uit als voor het plotselinge openslaan van de ogen. Misschien een laatste stuiptrekking, het ontlasten van de zenuwen in het roerloze lichaam. Misschien was hij toch dood. Zou hij, die vreemde schim?
De hond, een verwaarloosde 'terriër', was na het opschrikken van het voortuintje weggegaan, instinctief op zoek naar de eerste de beste riool om uit te drinken, dorstlessend. In een vergeten straatje vond hij zijn heil, evenals zijn noodlot dat twee uitgemergelde vagebonden op hem afstuurde.
In de straat waar het huis staat, waar de hond in het voortuintje overnachtte, was op dit vroege uur nog niets te beleven. Op de akkers was men al duchtig zijn kromme rug nog krommer aan het werken, en vloeken. De boeren die nooit geen rust kenden befloten het te bewerken land en genoten intussen van een verfrissend slokje lauw water, dauwwater. De zon rees nu al boven het kwart en straalde op de huizen, over de straten en akkers, op de boeren en die enkele plichtsbewusten die de kasseien reeds trotseerden.
Hij zou Luigi heten, de bejaarde. Luigi Vinelto, een Goetheïaans romanticus. Enkel verteerd door miskenning en toorn jegens zijn epicuristische liefde voor zijn muze, de kleine Aster, zijn geestesverwant.
Toen ik het drieste huis betrad en in de dorre kamer de gestalte van Luigi opmerkte ging als op ketterse wijze zijn ziel over op de mijne. Ik werd een kil gestroof gewaar in de kern van mijn bestaan en wist, toen ik de eerst volgende keer voor de spiegel stond, dat ik een ander mens geworden was. Mijn vrouw kreeg de tering en mijn familie verbande mijn bestaan uit het hunne. Het enige wat me nog restte was Luigi's ziel, die de mijne uit mijn lichaam verdrong en mij verplichtte naar het verloren bestaan van deze grijsaard te zoeken.

In een kast trof ik enkele bundels poëzie en wat diaria aan, wat me aan het lezen en denken zette.
Het is om professionele redenen dat ik in aanraking gekomen ben met Luigi en zijn duistere geschiedenis, die me al een hele tijd achtervolgt. Ik was een staatsambtenaar belast met het uitzoeken van mogelijke familieleden van Luigi om deze van de gebeurde feiten op de hoogte te brengen en zijn bezittingen aan deze mogelijke over te brengen, alvorens ze staatseigendom zouden worden en bij gevolg voor het overgrote deel onder de collega's van de dienst verdeeld zouden worden. Het was een gebruikelijke methode daar er bijna of geen controle op de eigendommen en hun verdeling werd uitgevoerd. De eerste en spannendste taak die ons werd toegezegd was dan ook het zoeken naar mogelijke testamenten of andere bewijzen van wil om verdeling en bestemming van de achtergelaten goederen na te komen.
Toen ik voor het eerst het huis van Luigi betrad en half bedwelmd werd door de dorre geur die er hing, was ik voor de zoveelste keer in mijn conforme en driestig bestaan geroepen om op zoek te gaan naar een mogelijk testament en om de verdeling van de bezittingen in orde te brengen. Het was nochtans een mooi en groot huis, spijtig dat het er zo verwaarloosd bij stond, maar het beloop van de eigenaars leven beschouwend lijkt het evident dat het huis verwaarloosd werd, zoals zijn eigenaar en zijn levenswil.
Het eerste wat me opviel, in de gang, was een levensgroot portret van de eigenaar, Luigi, met een driestig en getoornd gezicht voor zich uit starend, naar het schilderij dat er rechttegenover hing en een busteportret voorstelde van een vrouw. Een vrouw die later zou geïdentificeerd worden als het begin van de teloorgang van de frisse geest van een fiere, trotste en verliefde dertiger.
Ik voelde de druk die onder deze pannen heerste op mijn gehele lichaam duwen als bij een alcoholontwenning na een zwaar avondje uit. Het bevreemde me en hield me van mijn eigenlijke taak. Het was alsof ik in het ijle dwaalde en mijn concentratievermogen diep onderdrukt terugvocht. Ik wou me concentreren en probeerde dit ook, maar het lukte me niet.

 

feedback van andere lezers

  • geertje
    Lang verhaal, kritisch gelezen (doe ik steeds)
    (kijk je hier even naar ?)
    verwijdert was, = verwijderD was ?
    Het was de burgerman niet misgunt = misgunD ?
    haar wouden oppikken = WILDEN is misschien beter ? (hoewel)

    Dit verhaal vraagt om "herlezen" te worden, door de lengte ervan,
    de vele beschrijvingen....
    Jurgen, morgen lees ik het nog een keer !
    groet,





    fugaz: tis idd lang maar ik was op dreef wou me niet censureren.
  • teevee
    Wouw! Ik heb het twee keren gelezen en de avond is bijna om. Eigenlijk veel te lang om in een keer te plaatsen. En dat LUREN? Moet dat niet Gluren zijn?
    fugaz: luren moet luren blijven maar het komt op hertzelfde neer hoor

    thanks
  • gekko
    Nou als je van bombastische taal houdt, hier heb je het. Ik vermoed dat je dat met opzet zo geschreven hebt, alleen weet ik niet of het werkt!
    fugaz: ik heb het idd bewust zo geschreven om te zien hoe men erop zou reageren

    thanks anyway
  • eomaya
    In één ruk uitgelezen. Er zit een soort subtiele spanning in. Dit smaakt naar meer.
    fugaz: das leuk aan feedback, je voelt gelijkgezinden zo aan

    bedankt
  • koen
    Daar het werk van Vera Van pottelberghe (Vevapo) uit de bundel niet op de site staat, kan ik het ook niet beoordelen. Dan maar naar het volgende verhaal (dat tussen haakjes).


    Dag Fugaz,

    F:
    Doorheen de met smog doordrenkte ruimte turen pathetisch en dor enkele schilderijen, bezet met besneeuwde landschappen uit de vorige eeuw - toen het nog sneeuwde - rond, op zoek naar het heilzame nut van hun afsterven.
    K:
    Van deze openingszin snap ik geen lor. Ik zou hem niet eens kunnen herschrijven.


    F:
    De kamer is bezet met enkele antiekogende meubelen, waar reeds een niet onaanzienlijke laag stof bovenop logeert. Een mooie Mechelse vitrinekast, als enig groot meubel in omvang naast de olmen hallkast, werd als vandalistisch toegetakeld en moet het nu zonder ruitjes stellen. Het parket, dat al deze meubelen draagt, is in verre staat van ontbinding, te merken aan de schimmen die door de smog en het trieste zichtbaar worden. Gordijnen hangen er halfslap, bijna alle kracht verloren aan de inspanning van het hangen aan de vestigingen en in de hoek is een replica van Rodins 'De Denker' - O, die goddelijke Dante - uit zijn schim te herkennen. Het is er ijzig koud en het oogt niet alleen muf, het geurt er tevens ook zo. Een marteling voor de neushaartjes, die waarschijnlijk verschroeien bij deze geuren. Een kwelling voor het oogvocht dat ter plaatse in het ijle vergaat.

    K:
    Sorry, maar voor zulke ‘verhalen’ ben ik wellicht te dom om er iets van te begrijpen. Zeg dat ik een miljoen krijg als ik kan vertellen wat ik gelezen heb. Ik zou het niet eens proberen.

    Groet
Er zijn bezoekers online, waarvan leden: .