writehi(s)story Passie voor schrijven
home   wat is writehi(s)story?   bladeren   uitgeven   gezamenlijke publicaties   boekenwinkel   manuscriptanalyse   inschrijven   contact   
top 10   wedstrijden   forum   hulp   
 
naam:  
pass:  


wachtwoord vergeten?
 
 

Volg ons op facebook

Ga naar chat

< terug

Betere leesbaarheid

Afscheid

door eric

-1-
Het monotone geluid van de wielen, die ritmisch over de spoorstaven dreunden, brachten een gevoel van sereniteit bij hem teweeg. Hoe vaak had hij al niet langs datzelfde traject gereisd - Vilvoorde-Antwerpen... Antwerpen-Vilvoorde ... Dag in, dag uit. Van maandag tot vrijdag, 's ochtends heen en 's avonds terug. Steeds dezelfde weg, dezelfde bomen, dezelfde huizen. Alles was hem sinds lang vertrouwd geworden...
's Avonds bijvoorbeeld, wanneer hij naar huis treinde, kon hij tot op de minuut nauwkeurig het ogenblik bepalen waarop de trein vaart ging minderen omdat een onlangs plaatsgegrepen treinbotsing de betonnen borstwering had verpulverd. Op een andere plaats, even voorbij Mechelen, ontmoetten zijn ogen onveranderlijk de wijzers van een reclamehorloge. Dat punt koos hij steeds uit om een laatste sigaret op te steken. Wanneer zijn medereizigers hem daarover een grapje maakten, glimlachte hij, want hij vond het inderdaad grappig dat hij steeds dat punt uitkoos, onverschillig of hij naar of van zijn werk kwam. Grappig was het inderdaad, en toch - hield niet ieder van zijn coupéreizigers er een of ander oriënteringspunt op na? Mr.Hendrickx bijvoorbeeld, met wie hij sinds drie jaar meereisde en die boekhouder was op een reisbureau in Berchem, wachtte onveranderlijk tot wanneer de kaartjesknipper was voorbijgekomen vooraleer zijn jas uit te trekken. Hiertegen had de man, voor zover hij zich kon herinneren, nog nooit gezondigd. Hij ging zelfs zo ver dat hij, op de zeldzame keren dat de kaartjesknipper niet kwam, zijn jas eenvoudig aan hield. En meneer Vermeulen, die steeds tegenover hem kwam zitten - een goedig mannetje van om en bij de veertig, steevast op een sigaar kauwend - vergeleek zijn horloge tweemaal tijdens de rit die hem van Hove naar Mechelen bracht : een eerste keer wanneer de trein in Kontich halt hield en een tweede keer in St.Katelijne-Waver... en vreemd genoeg nooit 's avonds, op de terugweg...
Hij had eigenlijk nooit geweten dat ieder van zijn coupégenoten een of ander kenmerkend eigenaardigheidje bezat. Hij was het zich wel bewust gaan worden in de loop van die drie jaar, maar de gewaarwording was in feite automatisch gekomen, als door een ketting van gewoontegetrouwe beelden tot stand gebracht. Hij hield er niet echt van het doen en laten van zijn medereizigers te registreren, net zomin als hij ervan hield, in tegenstelling tot wat onder treinreizigers als vanzelf werd geacht te gebeuren, over het weer pleegde te converseren, of over de nieuwtjes in de krant. Desondanks beschouwde hij zichzelf niet als het type dat gesloten en terughoudend was. Zakelijk. Dat was het woord dat hem wellicht het beste kenmerkte. Hij had geen bezwaar, met een vreemd iemand te praten, doch enkel op voorwaarde dat zijn gesprekspartner zich niet ging verliezen in steriele dialoog.
Het openen van de compartimentdeur bracht hem uit zijn droomwereld terug. Hij wierp een blik naar de gestalte die in de deuropening stond en bemerkte dat hij aangestaard werd door een jonge vrouw ( hij schatte haar leeftijd op 25, net als hijzelf ) die hem oplettend, haast onderzoekend taxeerde. Hij sloeg er geen acht op. Toen ze doorliep en de deur achter zich weer sloot draaide hij zijn hoofd en keek weer door het raam. In de verte bemerkte hij de lichtreclame van een meubelzaak. De trein naderde Mechelen en begon zacht af te remmen. Automatisch zochten zijn ogen naar het reclame-uurwerk. De verlichte wijzers wezen twintig voor zes. Hij controleerde of zijn horloge correct liep en greep vervolgens naar de linkerzak van zijn jas, waar zijn sigaretten staken...

Later zou blijken dat dit automatische gebaar, tweemaal per dag verricht, toen een ogenblik van beslissing was geworden, want precies omdat hij naar zijn sigaretten had gegrepen, had hij doorheen het raam het monsterachtige rode oog van die andere trein gezien dat op hem kwam afgestormd. Zoals later blijken zou, was dat gebaar zijn redding geweest, doch op het ogenblik zelf was hij er zich niet van bewust geweest. Hij zag alleen dat rode oog, dat angstwekkend snel groter werd en hij begreep dat er iets mis was, dat het rode oog daar niet mocht zijn.
En hij riep. Zijn medereizigers hadden hem waarschijnlijk voor krankzinnig gehouden, maar dat was op dat ogenblik van geen belang. Hij schreeuwde uit alle macht - dat was het laatste wat hij zich herinnerde. En vreemd genoeg was er plotseling dat beeld van die jonge vrouw, die enkele ogenblikken eerder in de compartimentdeur was verschenen.
Op datzelfde ogenblik tilde een onbekende kracht hem van zijn plaats en wierp hem als een speelbal door het compartiment. Hij botste met zijn hoofd tegen het bagagerek en werd achteruit geslingerd.
Toen werd alles zwart.

Een tot op dat moment onbekende jongeman van 25, die gedurende drie jaar op een transportfirma werkte, kwam in de kranten, want hij was één van de drie overlevenden van een treinbotsing die zich op die koude decemberavond even voor Mechelen voordeed. De overige 278 inzittenden overleefden de ramp niet. Hij werd in allerijl naar het hospitaal gebracht en geopereerd, doch bevindt zich momenteel nog steeds in coma.

-2-
Het leek haar als betrad ze een andere wereld, een steriele ruimte waar de stilte alle hindernissen had verwijderd. Haar hart ging plotseling veel rustiger slaan, kwam het haar voor. De verpleegster achter het loket die, in haar witte jurk, haar om een reden die ze niet kon verklaren aan een automobielbedrijf deed denken, riep in haar geest beelden op van gelatenheid.
-Kan ik u helpen, juffrouw ?
Haar stem kwam haar zo bekend voor! Ze had haar ongetwijfeld nog nooit ontmoet, want ze was niet zo vaak in een hospitaal geweest, en toch leek het haar alsof ze het meisje reeds jaren kende.
-Ik weet het nummer van zijn kamer niet...
Linda aarzelde. Bloosde ze thans? Het moest vreemd klinken, iemand komen bezoeken en niet eens het nummer van zijn kamer kennen. Ach nee, er waren ongetwijfeld wel alle dagen mensen die een vriend of familielid kwamen bezoeken zonder zich vooraf geïnformeerd te hebben. Daar was het loket tenslotte voor.
-Hoe heet hij?
Terwijl ze dit vroeg, tikten haar vingers reeds op het toetsenbord. Linda bemerkte de slanke vingers en de ring. Ze probeerde haar leeftijd te schatten. Ze was vermoedelijk vooraan in de twintig. Zou ze verloofd zijn?
-Hoe heet hij?
-Eh... sorry, wat zei u?
-De naam van uw verloofde.
Linda glimlachte. Het meisje veronderstelde dus automatisch dat ze haar verloofde kwam bezoeken.
-Geerts. Paul Geerts.
Ze schrok even. Het uitspreken van die twee eenlettergrepige woorden tegenover een onbekende voelde vreemd aan.

Hoe lang kende ze hem al? Zes maanden? Nee, volgende maand zouden het er zes zijn. Ze probeerde zich in te beelden hoe hij , na vier weken volledige afzondering op Intensive Care, er thans zou uitzien. Toen ze nog zeer jong was, had haar moeder haar eens naar een hospitaal meegenomen om haar vader te bezoeken. Sindsdien was ze min of meer onbewust van die speciale geur gaan houden. Ze voelde zich thuis, temidden van die geur van ether en ontsmettingsmiddelen.
-Gaat u mee, juffrouw?
Ze had de andere verpleegster niet horen komen. Deze was ouder, vertoonde reeds de onmiskenbare neutraliteit op haar gelaat, die een jarenlang beoefenen van dit beroep had achtergelaten.
Linda volgde haar, doorheen de lange, verlaten gangen. Er werd geen woord gesproken. Aan het einde van de gang gingen ze linksaf. Voor een lichtgroen geschilderde deur hielden ze halt. Linda keek naar het nummer op de deur: 116. Met een korte hoofdknik bedankte Linda haar en opende de deur.
De gordijnen waren dichtgeschoven en hulden de kamer in een rustige duisternis.
Ze voelde tranen in zich opwellen, toen ze de bewegingsloze gedaante in het bed bemerkte.

Was dit haar Paul ?

Ze kon die vraag niet onderdrukken. Was dit de jongeman op wie ze, niet eens zes maanden geleden, smoorverliefd was geworden? Geschrokken keek ze naar die bleke, witte vlek die zijn gelaat was. Haar hart stelde vragen die ze niet kon beantwoorden.
Had de verpleegster zich wellicht vergist? Was het nummer van de kamer juist? Kon het niet zijn, dat er een Paul Weerts in het hospitaal lag, dat het kamernummer van haar Paul 161 was en niet 116?
De figuur die daar lag maakte haar misselijk en in de plaats van tederheid uit te stralen, was haar gelaat bleek. Haar ogen staarden ongelovig naar het bed.
Zoals een haastig weggeworpen velletje papier willoos op het ritme van een stroom meedanst, werd Linda door de gebeurtenissen om zich heen vastgegrepen, opgetild en stuurloos meegetrokken. Later zou ze er zich niets meer van herinneren doch op dit ogenblik gaf ze uiting aan de onzekerheid die zich in haar hart vastsnoerde. Ze wendde snikkend het hoofd af. Haar blik viel op het exemplaar van het Nieuwe Testament dat naast hem op het tafeltje lag. Ze verwachtte dat hij elk ogenblik zijn ogen zou openen. Ze had zin om zich op het bed te werpen en haar hoofd naast het zijne te leggen.
-Liefste, ik ben hier - vlak naast je...
Haar lippen vormden de woorden doch ze sprak ze niet uit, bevreesd om de stilte te verbreken.
Afwachten. Dat deed ze. Afwachten hoe hij straks zou reageren. Straks, wanneer hij zijn ogen zou openen en haar voor het eerst, na al die tijd, zou aankijken.

Het was haar Paul !

Had ze dan verwacht een vreemde man in het bed van kamer 116 te zullen aantreffen? Ze wist dat hij en niemand anders het kon zijn. De verpleegster had haar immers naar hem gebracht!
Waarom bleef ze dan besluiteloos staan, als wekte het omzwachtelde hoofd een gevoel van afgrijzen in haar op? Ze kon slechts zijn ogen zien, maar het gevoel, alsof ze naar een ander gelaat keek, ging niet weg. In haar geest verscheen het beeld van een operatiekamer. Scalpels, die nuchter en gevoelloos de huid losmaakten en het lichaam onder het laken een nieuw gelaat schonken.

Ik ben hier, Paul. Vlak naast je...

Langzaam deed ze een stap voorwaarts. Niet in zijn richting doch in de richting van het bed, als verwachtte ze dat de aanraking met het bed haar uiteindelijk moest overtuigen dat hij het was.
Hoeveel minuten waren verlopen sinds ze deze kamer had betreden? Tien? Vijftien? Het konden er niet zoveel zijn, want de verpleegster had haar slechts tien minuten toegestaan.
Ze had het gevoel in een stomme film mee te spelen. Het hele interieur van deze kamer keek haar zwijgend aan.
Was ze nog steeds diezelfde Linda van vroeger? Ze geloofde het niet langer. Dit was, dat voelde ze, één van die ogenblikken waarop het uitzicht en het karakter van iemand wijzigde. Een moment van vacuüm, een onbekende dimensie die al het andere overtreft. Zo moest een menselijk wezen zich ongetwijfeld voelen wanneer het ontwaakt en bemerkt dat het op een eindeloze spiegel staat. Alleen, met enkel zichzelf als gezelschap.
Haar handen hingen slap naast haar lichaam en de blos, die ze als plattelandsmeisje altijd had gehad, was verdwenen. Haar ogen stonden vochtig, maar ze weigerde haar tranen te laten lopen, omdat ze begreep dat ze dan nooit meer in staat zou zijn hem aan te kijken zonder medelijden.

Was dit het moment waarop ze als een afgerukt blad willoos op het water werd meegesleurd? Het moment, waarop de gebeurtenissen in hun chronologische samenhangende noodzakelijkheid ophielden te bestaan om plaats te maken voor het lege gevoel van ruimte - zich te bevinden in een tijd en op een plaats waar men niet langer hoort te zijn? Vruchteloos, terwijl haar blik gefixeerd bleef op de witte gedaante op het bed, probeerde ze een antwoord te vinden. Uiteindelijk wendde ze haar blik af en keek door het raam, naar de kale zwarte bomen die schril afstaken tegen de haast witte hemel. Er hing sneeuw in de lucht.
Dan boog ze zich langzaam voorover en drukte een kus op de zwachtel op de plaats waar zijn lippen moesten zijn. Ze voelde geen schaamte toen de verpleegster binnenkwam terwijl haar lippen nog op de zwachtel drukten; Ze voelde niets meer...

-Het is tijd, juffrouw...


-3-
Toen ze de plompe eiken deur achter zich had gesloten en weer buiten stond, keek Linda lange tijd omhoog. Naar de hemel. Er verscheen een traan in haar ogen en dit keer maakte ze geen aanstalten om ze tegen te houden.

Paul Geerts, één der drie passagiers die als bij mirakel het treinongeluk overleefden, dat eind december van het voorbije jaar plaatsvond tussen Antwerpen en Mechelen, is nog steeds niet uit zijn coma ontwaakt. De artsen achten het zeer onwaarschijnlijk dat ze er zullen in slagen zijn leven te redden...


© eric

 

feedback van andere lezers

  • cehadebe
    Ik ben sprakeloos, dus verder kan ik niets melden:)
    eric: Sprakeloos heb ik altijd een mooie reactie gevonden, dus dankjewel!
  • SabineLuypaert
    (smile) heel blij deze nog eens te lezen (smile)
    eric: Ja, h?... Wat gaat de tijd toch snel...
  • henny
    Heel aandoenlijk en mooi verhaal. De gevoelens van het meisje zijn heel aangrijpend onder woorden gebracht.
Er zijn bezoekers online, waarvan leden: .