Volg ons op facebook
|
< terug
S.O.S.
S.O.S.
Ik ben opgestaan en heb me in weerwil van het opschrift «E' pericoloso sporgersi» over het terras van mijn hotelkamer gebogen. De zee was spiegelglad, net een meer. Een lichte bries bewoog de takken van de limoenboom in de hoteltuin: voor mij stond hij symbool voor de ideale combinatie van warmte en een pittig citroenschijfje in een koel drankje. Twee dagen voordien had ik in deze zengende zomermaand (jaja, ook bij óns hondsdagen) nog diep getwijfeld om me naar de luchthaven te begeven en naar het zuiden te vertrekken: het gevoel van kwaad naar erger te zullen gaan, luwde geen ogenblik tijdens de hele duur van die afmattende reis, met als enige balsem op de wonde: het lezen en herlezen van J. Slauerhoffs gedicht 'Verleden'. Ik kende het inmiddels helemaal uit het hoofd, had in het vliegtuig de welluidende verzen aldoor als een drenzend refrein voorgedragen voor één heer, mezelf - zoals ook nu, trouwens:
Ik denk aan 't eiland waar 'k niet
meer zal komen:
't Is bijna niet uit zee te zien,
zo smal,
Het kleine dorp dat ik niet noemen
zal
Ligt diep achter de dijk onder zijn
bomen -
En aan de vrouw bij wie 'k niet
meer zal komen:
Met haar lag ik één stormige
nacht tesaam,
De onrustige nachtwind rukte aan
't oude raam;
Zij lag zeer stil en mompelde een
naam
Die 'k niet meer weet, maar draag
in al mijn dromen.
Al bij al viel het vissersdorpje L. op dit Italiaanse eiland nog best mee; de hitte was er in elk geval heel wat draaglijker dan bij ons. De alomtegenwoordige nabijheid van de zee zou daar wel niet vreemd aan zijn. Ik zette m'n telefonino aan (je kon beter het zekere voor het onzekere nemen), liep mijn kamer uit en liet mijn sleutel achter bij de receptie. Er lag een brief op me te wachten in mijn correspondentievakje. Ongetwijfeld een schrijven van Vicky's overbezorgde vader - en jawel hoor: hij was vergeten te zeggen, schreef ie, dat ik vooral moest uitkijken naar een huis met een geel balkon. Een héle hulp, moet ik zeggen: heel het eiland was bezaaid met dergelijke terrazze colorate - hét plaatselijke uithangbord, als het ware.
Vicky was al drie maanden eerder op het eiland aangekomen, op een tijdstip dat het bij ons nog niet zomerde en had vrijwel meteen werk gevonden in het plaatselijke marmeladefabriekje. Ze had op wel vier verschillende adressen de 'bed & breakfast' formule toegepast eer ze een geschikte woonst had gevonden: een tweekamerflat met witte muren en een mooi geel balkonnetje aan de voorkant, voor haar een absolute 'must'. Haar blik gleed er overheen. Op de rood betegelde vloer lag een kapotte schotelantenne die ze gevonden had op straat. Ze was van plan er iets op te verven - een hulpkreet, zeg maar - maar wist nog niet goed wàt. Om te zien wat voor effect het zou geven, hing ze de schotel aan de nagel op die ze zopas in de muur had getimmerd en barstte toen in tranen uit. Ze kon het niet meer aan, zo ver van huis nog langer alleen te zijn, ofschoon haar komst hierheen uit een belangrijke beslissing van haar was voortgevloeid: kappen met haar geborneerde bestaan en op zoek gaan naar zon, zee en wilde avonturen - liefst van al bij warmbloedige zuiderlingen. Vol ongeduld wachtte ze nu op een telefoontje van Mike Redder die -hoe kon het ook anders- stellig naar haar had gezocht, erin geslaagd was haar vluchtoord te ontdekken. Voor haar hét ultieme bewijs dat HIJ de prins van haar dromen was. Hij moest maar es snel afkomen: ze zou het hier niet lang meer uithouden.
Iedereen wist dat Vicky op een dag met de noorderzon zou verdwijnen. Althans: ik wist het. Ze had nu eenmaal een onrustige natuur - al was ze door diezelfde natuur voor al het overige niet bepaald misdeeld: die ogen! dat neusje! die mond! Om door een ringetje te halen. Ik beet in een panino die met een groenige gelei was bedekt. 't Smaakte stukken zuriger dan sinaas: m'n mond trok er warempel van in plooien. 'Cedraatmarmelade' stond er op het etiket in de toonbank van de lokale pasticceria. Ik slikte het goedje in met een slok koffie-extract, ristretto; onmogelijk hiervan vijf kopjes te drinken zoals ik thuis pleeg te doen. Maar dat zou Vicky wel een zorg wezen; hoe pittiger en gekruider, hoe liever ze het had. Ook op relationeel vlak; had haar rebelse aard haar niet tot deze wanhoopsdaad aangezet? Ze had 'foert!' tegen haar huiskring gezegd en de deur luid achter zich dichtgeklapt. Bijna had ik haar gefeliciteerd, doch heb haar in plaats daarvan een Vlaamse kater cadeau gedaan die ze Roefke had genoemd en die ze nog wel helemaal tot hier had meegezeuld. Maar wat méér was: had ze mij, Mike Redder, niet uitgekozen om naar haar op zoek te gaan? Wat hadden al die Boomerangkaartjes met 'Kom je?' en 'Ben je nog vrij?' (waarvan ze nota bene stàpels met voorbedachten rade in haar bagage moet hebben meegenomen) die ik de laatste tijd van haar had ontvangen, anders betekend?
De schotelantenne was lang niet zo mis, vond Vicky. Hing ze niet te hoog? Op die manier kon je het ding al van op straat - wie weet, misschien zelfs vanuit de lucht zien! Maar wellicht was denken dat iemand anders je zou komen redden fout, bedacht ze; in de grond van haar hart wist ze wel, dat je alleen jezelf kon redden. Ietwat depri geworden door deze simpele wijsheid, haalde ze haar frêle schouders op. En vergewiste zich nu pas, dat ze nog steeds in pyjama rondliep. Na een sigaret te hebben opgestoken, trok ze haar badpak aan. Het strand van Acqua fresca, twee lagune verwijderd na de dorpsgrens met L., was gewoon schitterend: een duik in dat smaragdgroene water zou haar goed doen. Ze begon alweer te grienen, liet zich pardoes in kleermakerszit neerploffen op de rode tegels van haar terras. Roefke kwam meteen op haar schoot zitten, als voelde de door Redder geschonken kater haar leed instinctief aan. Dat kalmeerde haar. Roefke en Redder: waren ze misschien zielsverwanten? Wie weet. 't Was waarschijnlijk aangewezen vandaag de woning niet te verlaten en te hopen op de spoedige komst van Mike Redder: misschien was ie al aan huis geweest toen ze er juist niet was! Eigenlijk kon ze zich beter onledig houden met de schotelantenne. Ineens kreeg ze een schitterende inval voor de boodschap die ze erop zou schilderen: iets kort maar krachtig, waarvan de betekenis voor iedereen, inclusief Redder, meteen duidelijk zou zijn.
De cafébaas legde een potige hand op m'n schouder. "Die daar", zei hij tegen me, een kolos van een vent aanwijzend, "is Umberto Rabbia, de fabrikant van de cedraatmarmelade, hét handelsmerk van dit eiland. Hij is hier de baas, de absolute padre padrone - en ú hebt hem door uw grimassen beledigd. U doet er goed aan, nog vóór het avondeten het dorp te verlaten, anders…" Hij maakte een héél bedreigend teken met de snee van z'n hand over z'n keel. Ik schrok me een bult, kwam ijlings overeind. Ik bezat slechts een handvol inlichtingen over dit vermaledijde vissersdorp om Vicky terug te vinden; haar ouders zwoeren anders bij hoog en bij laag dat ze zich hier bevond en nergens anders. "Begrijpt u," had haar vader gezegd, "toen ze nog een stuk jonger was dan nu, zijn we met haar naar dat eiland gegaan, waar we bij maanlicht in L. gingen wandelen. Ze was erg onder de indruk geweest van het schilderachtige dorp. Ze had het trouwens nog met haar moeder gehad over de mooi onderhouden moestuinen, de twee kerken rechtover elkaar, het oude matrozenkerkhof, een paar dagen eer ze…" De emoties hadden hem doen zwijgen. Ik begaf me naar het punto panoramico, het uitkijkplatform dat boven de zee uitstak en vanwaar je het hele dorp kon overzien. De klokken van de kerktorens sloegen achtereenvolgens tweemaal vijf keer. De zaak zag er hoe langer hoe bedenkelijker uit; er restte mij nog pakweg twee uur om Vicky te vinden.
Vicky bekeek vertwijfeld de schotel waarop ze zopas, met slordige penseelstreken, een groot S.O.S.-teken als blikvanger had geverfd. Ze had gehoopt dat haar act soelaas zou brengen, maar het hele gedoe had in plaats daarvan een verschrikkelijke ontreddering bij haar teweeggebracht: ze wist dat ze op het ritme van improvisatie bewoog, ten einde raad was. Om te bedaren, trok ze een stoel op het balkon en begon, nadat ze een sigaret had opgestoken, vormen en gedaanten te zoeken in de voorbijzeilende wolken, haar geliefkoosd spel om zich onledig te houden.
Ik had de lokaliteit tot in de verste uithoeken helemaal doorkruist, kon een prijs toekennen aan de beste moestuin, toelichtingen verstrekken bij de fresco's van beide kerken, een register aanleggen van alle boten die het haventje van L. in- en uitvoeren. Mijn zenuwen trilden van de koppen ristretto die ik had gedronken in alle bars die ik tijdens m'n zoektocht was tegengekomen. Vergeefs. Het feit dat ik Vicky al een poosje niet meer had gezien, verbeterde de 'robotfoto' er niet op die ik inwendig van haar probeerde te schetsen, zelfs al droeg ik een kiekje van de bleekhuidige blondine bij me. "Maar we willen geen heibel met de plaatselijke gemeenschap," had haar vader me nog op het hart gedrukt. "Zorg jij ervoor dat je haar terugvindt en ongedeerd terugbrengt, Mike: voor jou had ze een boontje." Daarmee had ie me definitief over de streep getrokken: ik vertrok spoorslags.
'Alsjeblief,' smeekte Vicky tot een wolk in de vorm van een dromedaris, 'laat Redder me terugvinden!' Ze keek verbaasd op van haar flets figuurtje in de weerkaatsing van het schuifraam en vroeg zich af of ze er wel goed aan gedaan had, heur haar rood te verven en met stekels te laten opföhnen. En was ze nu al voldoende gebruind? Steeds in badpak, besloot ze tóch maar het zoveelste zonnebad te nemen en sleepte de luchtmatras aan. Eer ze ging liggen, stak ze nog een sigaret aan - kwestie van stoom af te blazen. En wierp een laatste blik over het gele balkon.
In een portiekje van een villetta a schiera -een huis met balkonterras zoals die hier kennelijk erg in de mode zijn- pufte ik in een stil steegje even uit. Een vierkante meter schaduw: het paradijs, gewoon. Op het gele balkon van de villetta aan de overkant, een boogscheut verwijderd van waar ik stond, had iemand aan de muur van het terras een schotelantenne gehangen waarop in grote zwarte letters een S.O.S.-teken stond afgebeeld. Een bruingebrand meisje met rood stekelhaar stond op dat balkon nerveus in badpak te roken. De sierlijke bewegingen waarmee ze telkens de sigaret uit haar mond nam, weekte vage herinneringen in me los. Maar welke? Aan een of andere popster? Een vrouw allicht - Vicky!? Ik trachtte al wuivend de aandacht te trekken van de dagdromende rookster, maar ze was helemaal ondergedompeld in haar gemijmer.
Dan maar het voedingszaakje geprobeerd op de gelijkvloerse verdieping van het gebouw ernaast. De oude vrouw achter de toonbank gaf me terstond het telefoonnummer van la ragazza fiamminga tanto carina qui accanto e tanto sola, poveretta, alla sua età, het charmante Vlaamse meisje van hiernaast dat zo alleen was, de sukkel, op haar leeftijd… Buitengekomen, klonk het dichtslaan van een autoportier, zag ik om de hoek van het steegje één seconde de stierenkop van de fabrikant van de cedraatmarmelade verschijnen; ik schrok me wezenloos. 'Snel terug naar de overkant waar dat loeder me niet kan zien!' flitste het door m'n hoofd. Door de klap waarmee ik tegen de muur van het portiekje smakte, wist ik het ineens weer; de turende rookster op dat gele balkonterras aan de overkant herinnerde me aan 'Der Balkon für Raucher und Schauer' van de Oostenrijkse artieste Aglaia Konrad - een kunstwerk dat Vicky en ik met oud-leerlingen van de kunsthumaniora begin dit jaar toevallig op dezelfde dag hadden bezocht en waarvoor zij in extase stond. Geen twijfel meer: zij was het, zij móest het zijn!
De hele tijd durfde ik me niet te verroeren; de kerel had me voorzeker halvelings opgemerkt en zou mij in deze stille buurt makkelijk ongemerkt de keel kunnen oversnijden zonder dat er een haan naar kraaide. Krampachtig drukte ik verschillende keren op m'n gsm het nummer van Vicky's vaste telefoon dat de bes me had gegeven. 'Neem op, Vicky!' schreeuwde ik binnensmonds, 'Neem op!'
In slaap gevallen op haar luchtmatras op het balkon, rilde Vicky van de avondkoelte die als een sluier over het vissersdorp was gevallen. Ze was wakker geschoten door de zeven slagen die zowel vanuit de campanile van het ene als van het andere kerkje hadden weergalmd. De avondzon was als een vuurrode luchtballon aan het wegzakken. En waar was Roefke alweer, híj zou haar tenminste warm houden. Ze trof hem, zoals gewoonlijk net voor 't avondeten, op het telefoontoestel aan. De kater had de hoorn met z'n poot opzij geduwd. Mocht iemand geprobeerd hebben om haar op te bellen, zou die -godweet hoelang al- de bezettoon hebben gehoord - en verder niets.
A.B. DE COOMAN
feedback van andere lezers- annedanvoie
Dit is idd, een echt SOS bericht van een verhaal.
Prachtig neergezet,
en graag gelezen,
vriendelijke warme groet,
een zeer fijne dag
dit is mijn SoS berichtje
voor jou doorgestuurd.
liefs,
@nne xxx - ivan_grud
erg graag gelezen , vr.gr Ivan - aquaangel
prima - Vansion
! (en verder niets)
|