writehi(s)story Passie voor schrijven
home   wat is writehi(s)story?   bladeren   uitgeven   gezamenlijke publicaties   boekenwinkel   manuscriptanalyse   inschrijven   contact   
top 10   wedstrijden   forum   hulp   
 
naam:  
pass:  


wachtwoord vergeten?
 
 

Volg ons op facebook

Ga naar chat

< terug

Betere leesbaarheid

Sasja Samovar (een verhaal over oprechte vriendschap in moeilijke tijden)

door pisatelj


In de zomer van 1941 werkte ik als dagloner in een sovchoz. Ik was pas 19 geworden. We verbouwden gierst. Om eerlijk te zijn, was het armoede daar armoede troef, maar ik kan niet zeggen dat we het echt slecht hadden. Van luxe was natuurlijk geen sprake. Maar dat gaf niet. We waren in de gezonde buitenlucht, er was elke dag verse melk, de meisjes waren knap en het werk, nou, dat viel best mee, daar raakte je aan gewend. Die zomer in juni dus, vielen de Duitsers binnen. Iedereen in paniek. Alles chaos. Irina de buurvrouw kwam haar huis niet meer uit. Zat heel de tijd te bidden. Dacht geloof ik dat de Duitsers het speciaal op haar gemunt hadden. Ik werd opgeroepen. Mijn moeder in tranen. Vader was toen al lang dood, gecrepeerd aan zijn ouwe wonde. Hadden de witten hem nog gelapt. Niet dat hij zelf een rooie was. Nee, gewoon, omdat hij niet wilde zeggen waar hij de patatten verstopt had. Ze lieten hem achter in onze schuur om te sterven. Bloedde als een rund. Maar bleef wel lang genoeg leven om mijn moeder te trouwen. Het hele dorp verklaarde haar voor gek, trouwen met Saja Samovar. Je moest wel kierewiet zijn. Maar ze deed het en toen kwam ik, Joeri, de zoon van Sasja Samovar. Pas negentien en opgeroepen voor het front. Moeder stopte mij brood toe en wat meer was, een flink stuk worst, alles in een zakdoek gewikkeld, kruidkoeken en natuurlijk een voorraadje vodka. Dat is een heleboel voor een vrouw die zich verwarmde met het branden van mest en de koeien 's nachts in huis diende te laten, om het een beetje warm te hebben. Nou, ik kuste mijn grienende moeder vaarwel, zo op het voorhoofd en gaf daarna mijn zuster een klap om d'r oren, omdat ze mijn overlevingskansen als nihil inschatte. Heel moelijk karakter, die zus van mij. En een taaltje! Zegt ze de ochtend dat ik vertrek tegen me, ik heb mijn ogen nog niet half open, "Joeri, onnozel stuk vreten dat je daar bent, jij laat je als de eerste de beste sukkel lek schieten door zo'n vlezige, pafferige Duister. Let op mijn woorden. Als ik jou was, ging ik maar gauw op de loop, de bossen in, want van het front kom je niet levend terug. Niet dat het mij wat kan schelen." Maar toen ik dus in het gelid ging staan met de andere jongens van het dorp, toen pinkte ze toch een traan weg. Dan toch een sikkepit gevoel, dat sekreet.
Daarna was het marcheren en uitgekafferd worden en marcheren en uitgekafferd worden. Tot we op het station aankwamen en de trein op konden. Een hele belevenis. Die trein. Haalde nauwelijks snelheid, stopte elk uur zonder duidelijke reden en onze officieren maar vloeken. Ik dacht er het mijne van, smikkelde de worst op en merkte tot mijn grote ontgoocheling dat ik de kruidkoeken al niet meer had. Geritst of domweg verloren. Wie zal het zeggen? Ik had al een aardige slok op. Ia, ik zag niet elke dag wodka. Ik voelde de warmte van de alcohol door me heen stromen en ging pitten. Geslapen dat ik heb! Die hele reis. Ik was een vaste slaper. Een heel voordeel, zo in oorlogstijd. Want je zou het niet denken, op foto en in de boekjes lijkt het altijd een heel avontuur, maar vaak is het gewoon echt een saaie boel, zo'n oorlog. Dan heb je niks om handen, tenzij ergens gaan scharrelen om je magere rantsoentje wat aan te dikken of kaarten, maar ik deed geen van twee. Als ik wat van eten vond, was er altijd wel een slimmerik die het mij op een of andere manier wist te ontfutselen en wat kaarten betreft, geldt al net hetzelfde, want ze speelden voor geld en waar moest ik verdorie geld vandaan halen? Ach, ik had geen klagen. We kregen elke dag havermoutpap, onze bevoorradingschef had havermout te over. Had hij liggen bedisselen met een hoge piet -althans dat werd er van gezegd- en zo zaten wij dus goed. Heel die oorlog, havermoutpap. Tot het onze oren uitkwam. Maar mij deerde het niet, want havermoutpap is nu toevallig mijn lievelingskostje. Op de sovchoz kregen we dat hooguit één keer in de maand te zien, dus ik had het best naar mijn zin, zo bij de infanterie. Dat is knap veel stappen, want treinen heb ik na die eerste drie weken niet meer van binnenuit gezien.
(WP)
Nee, mijnheertje, stappen, helemaal tot aan de Oder, tot ze mij dan toch te pakken kregen, die Duitsers. Mijn zus kreeg geen gelijk. Het was een wondje van niks, een echte prijswinnaar, zei de arts. Een prijs heb ik nooit gekregen en toen ik naar huis mocht, heb ik er maar niet naar geïnformeerd. In die tijd moest je oppassen wat je zei. Want voor één fout woord, kon je heibel hebben. Dan werd je ingedeeld bij een strafcompagnie. Kon je gelijk vooruit gaan als ze dachten dat er ergens mijnen lagen en mijnen lagen er altijd wel, die lieten de Duitsers achter als een paard paardevijgen. Hele nauwgezette, methodische kereltjes die Duitsers, maar we hebben ze er wel flink van langs gegeven. Niet in het begin. Toen ging het andersom. Dat kwam omdat zij eerst begonnen waren. Wat een idee om zoiets te gaan doen in hartje zomer! Pokkenwarm was het. Als je twee uur zonder water zat, konden ze je wel opvegen. En elke dag vroeg op natuurlijk en marcheren. De eerste tijd vooral de verkeerde kant uit, richting Moskou. Kregen onze officieren het bepaald van op hun zenuwen. Heb ik nooit goed gesnapt. Vechten is toch vechten? In Moskou al net hetzelfde als in Kiev, Charkov of Rostov-aan-Don. Of zie ik dat verkeerd? Best, ik marcheerde dus, deed wat me gezegd werd. Schieten op alles wat beweegt. Kon niet duidelijker. Bewoog er wat, knallen maar. Bleek dat ik verdomd aardig uit de weg kon met een geweer. Neem nu, bijvoorbeeld, als er verkenners rond ons heen slopen. Heel vervelend die verkenners. Kwamen alles in de gaten houden, namen er hun gemak van, gingen in het gras liggen koekeloeren, krabbelden in de rapte een boodschapje af naar generaal zus en zo en voor je het wist, had je drie regimenten Duitsers op je dak en eerst nog een aardige lading lood van hun artillerie op je dinges. En als het even helemaal tegenzat, kwam er zo een Messcherschmidt overvliegen dan kon je het negen van de tien keer wel schudden. Dus als er zo weer eens van die verkenners in de buurt waren, dan zei onze pelotonscommandant: 'Dat is een klusje voor Joerotsjka. Haal Joerotsjka maar, die paft ze wel onder de zoden." En toen haalden ze mij er bij en dan joeg ik ze een kogel in de bast. Niks aan. Leek een beetje op eekhoorns schieten. Deden we vaak bij ons thuis. Alleen hadden deze eekhoorns zelf ook geweren. Deerde niet, wat mij betreft. Huppekee en weg met die geniepige ratten. Niet dat ik persoonlijk wat tegen Duitsers had. Ik heb nooit een Duitser gekend. Dus misschien zijn het wel heel geschikte kerels. Maar in de krant stond al vast van niet en op de pamfletten ook al niet. Geen idee. Wat ik wel weet, is dat telkens de pelotonscommandant mij liet halen en ik de bewegende stippen die hij aanwees met de benen in de lucht deed vliegen, ik een flinke scheut vodka kreeg. Knapte je vreselijk van op. Zeker in de winter, want het bleef natuurlijk geen zomer. Dus zo ging het er aan toe, veel marcheren, elke dag havermoutpap en af en toe een extraatje vodka. En toen arriveerde Vadim bij ons. Even oud als ik, maar wel een slimme kerel die Vadim. Had op de unief gezeten, maar zat nu vrijwillig bij ons. Sympathiekste gast in heel het regiment en vertellen dat ie kon. Over eender wat. Wist overal wel wat over te zeggen. Een hele aanwinst. Iedereen hing aan zijn lippen. Ik nog het meest van al. Een gedichten dat die voordroeg! Van Poesjkin! Van Lermontov! En nog een dozijn anderen waar je nooit van gehoord hebt. Nou, die Vadim, die werd mijn maatje. Gingen we in winterkwartieren, hokten we samen. Delen deden we alles. Ik mijn extraatjes vodka, hij de paketjes die zijn moeder hem van thuis toestuurde. Die mama van Vadim was een hele lieve. Schreef ze hem een brief dan deed ze mij altijd de groeten. Vond het opperbest dat wij zo goed op elkaar pasten. Dat deden we ook. Onafscheidelijk waren we. Ik leerde hem hoe hij een geweerloop moest invetten, hoe je je voeten kon inwikkelen tegen de koude en hij leerde mij over de sterren, over verre landen met van die vreemde volken met rare gewoontes en meer van dat. Bij ons in het regiment noemden ze ons houtenkop en wijsneus.Wij twee. Altijd samen. Reuzeleuke tijd. Tot ze Vadim overplaatsten. Strafcompagnie. Bij de politieke afdeling hadden ze te horen gekregen van zijn voordrachten en bij de politieke daar waren ze niet kunstminnend. Gedichten, nee, da's verdacht. Dus overplaatsing. Niet erg. Nog niet erg. Brieven schrijven kan altijd nog en na de oorlog, na de oorlog zoeken we elkaar op, vieren op de goede afloop en dan houden we contact en passen weer net zo goed op elkaar als nu.


Ik gaf hem mijn mes, als afscheidscadeau. Goed mes was dat, raakte je zelfs mee door het broodrantsoen en iedereen weet hoe hard dat was. Hij gaf mij een tekening. Tekenen kon hij ook en hoe! Pracht van een tekening was dat. Hij en ik samen aan tafel en zijn moeder had pannenkoeken gebakken. Geweldig cadeau, alleen raakte ik het kwijt in het veldhospitaal. Daar jatten ze alles van je, de leperds. Vadim heb ik niet meer weer gezien. Ik kreeg nog één brief. Daarna niks meer. Hoorde niks meer, twee maand, drie maand en nog langer. Tot Sergej op een dag naar me toekomt. Sergej was een jongen van bij ons in het dorp. Slecht karakter, maar ik had medelijden met hem, omdat ik wist dat hij er thuis steeds zo van langs kreeg. Dan zat hij te snikken achter het kippenhok en joeg iedereen weg die in zijn buurt kwam om hem te troosten. Die komt dus op mij af. Heel vrolijk. "Hey, Joerotjsa, kerel, hebben wij nieuws voor jou, Vadim, weet je wel, mijnheer de poëet, Aleksander Sergejevitjs uit de doden opgestaan, nou, die is nu wel goed de pijp uit. En weet je wat ironisch is? Die makker van jou, is als een samovar zijn kist ingegaan, ja, hebben ze de armen en benen van het lijf geknald, helemaal moes was ie. Een samovar, net als je pa hé, Joerotsjka, die goeie ouwe Sasja Samovar."
Toen ik Sergej op de grond geslagen had droogde ik mijn vuisten, eerst van bloed en daarna van tranen.

 

feedback van andere lezers

  • Mistaker
    Ik dacht eerst: dit ga ik niet lezen, het is te lang. Maar het leest heerlijk. De taal van een eenvoudige gast heb je ook goed weergegeven. Vertel mij wat, kameraad!

    Liefs,
    Greta

    O ja: pakKetje
    pisatelj: dank je wel :-)

    Groeten,

    Pisatelj
Er zijn bezoekers online, waarvan leden: .