writehi(s)story Passie voor schrijven
home   wat is writehi(s)story?   bladeren   uitgeven   gezamenlijke publicaties   boekenwinkel   manuscriptanalyse   inschrijven   contact   
top 10   wedstrijden   forum   hulp   
 
naam:  
pass:  


wachtwoord vergeten?
 
 

Volg ons op facebook

Ga naar chat

< terug

Betere leesbaarheid

Jullie advies gevraagd...

door dannycant

Ik ben momenteel aan drie verhaallijnen bezig en één ervan wil ik eindelijk eens gaan uitwerken. Er is echter een probleem. Ik geraak er niet uit om te kiezen. Uiteindelijk worden ze allemaal volwaardig uitgewerkt, dat staat vast. Maar welk eerst?
Wie de moed vindt om zich erdoor te worstelen....graag zijn of haar voorkeur...



Tinnen tranen.



De begrafenis van mijn vrouw dreigt een doodse bedoening te worden. Er is geen klokkengelui. Zal er ook niet zijn, want die liep barsten op en is dringend aan herstelling toe.
Ook het weer zit niet mee. Er valt van die miezerige druilregen en het ziet er niet naar uit dat daar de eerste uren verandering in komt. Een dikke overjas zal nodig zijn en zeker de paraplu niet vergeten. Maar lang zal het toch allemaal niet duren. De put in en weg ermee. Niet eens koffie erna. Het zal vlug geklonken zijn.
'Laat het nu maar snel tien uur zijn.'

Op de hof komt onze kater aandraven. Een muis in zijn bek. Zijn tweede al deze morgen, en dit samen met de bijna onthoofde kikker die aan onze achterdeur ligt te creperen, is dit een vangst waar hij best trots op kan zijn en hij weet het. Met zwiepende staart laat hij me merken dat die noeste arbeid allerminst een beloning verdient. Dat ik daar best niet te lang mee wacht.
Toch is het kommetje korrels dat ik hem voorschotel niet bepaald wat hij voor ogen heeft en na een uitgebreide snuffelbeurt laat hij die dan ook parmantig links liggen. De staart nu kaarsrecht en dit samen met zijn ongenoegen, werpt hij mij eerst een vernietigende blik toe. Zijn uithaal die erop volgt mist mij maar net.
'Verwend nest,' kaffer ik hem na, maar met één wip is hij de schutting over en gaat bij de buren schuilen. 'Die vandaag nog te pakken krijgen, zal moeilijk zijn,'hoor ik mezelf denken. Ik kieper dan maar zijn slachtoffers in onze halvolle vuilniszak en maak de bedenking dat dit wel een héél goedkope manier van begraven is.
Ik zie het beeld zo voor me. Drie gele zakken, of nee, vier. Je mag immers de vijfentwintig kilogram per zak niet overschrijden. Anders laten ze het boeltje staan en hoe vlug begint zoiets niet te stinken? Je hebt natuurlijk eerst wat snijwerk en een vrij bloederig tafereel, maar daarna. Spotgoedkoop!
Normaal zou een mens zich schamen bij zulke naargeestige waanideeën. Een dag als vandaag dient immers om te rouwen, niet om genoegzaam kosten op het kerkhof uit te sparen. Het is verdomme mijn vrouw die straks tussen vier planken in de plakkerige kleigrond zal steken. En trouwens, goedkoper dan dit kon echt niet. Nu is er tenminste nog een likje verf op de kist en heeft men de koperen nageltjes gebruikt. Geen krammen zoals vooropgesteld.
De put mocht ik zelf graven en ook al zag ik er tegen op, het karwei was vlug geklaard. Al van bij de eerste spadesteken nam woede het van mij over en leek het wel of ik in pure boter aan het scheppen was. Elk frustratiemoment van de laatste vijfentwintig jaren uitte zich in één schep, en eenmaal die verwerkt zat ik er al tot over mijn oren in. Meer dan twee meter diep.
Mijn god, wat was ze een kreng. Blij toe dat ik daar eindelijk vanaf ben. Dat er weer een beetje toekomst voor mij in het verschiet ligt. Ware daar niet die zus van haar die nu moeilijk begint te doen.
Ze kan maar niet aanvaarden dat Evi zo bizar aan haar einde kwam en is er rotsvast van overtuigd dat ik er de hand in had. Nochtans heeft zij haar als eerste dood aangetroffen. Ze zat gewoon in de zetel. De televisie keihard en een half blikje bier nog vastgeklemd in haar pollen. Op het tafeltje naast haar stond een leeg potje Temmesta en op de vloer nog ettelijke van die leeggezopen blikjes.
Alles wees dus overduidelijk in de richting van zelfmoord en onze huisdokter trad die stelling volmondig bij. 'Waarom dan al die herrie maken? Dood is dood, en meer is er niet aan.'
Volgens mij zint die zus van haar gewoon op wraak en ergens heeft ze daar wel een beetje recht op. Maar niet op zulke manier! Dat is erover. Het is niet omdat ik haar ooit afwees en inruilde voor Evi, dat ze nu verhalen moet gaan rondstrooien die mij in een lastig parket gaan brengen. 'Hoe haalt ze het in haar hoofd?' Maar ja, de schijnheilige uithangen heeft ze altijd prima gekund. Klagen ook, en in haar huishouden botert het al jaren niet meer.
'Ach, net als mij zal ze wel de verkeerde keuze gemaakt hebben, zeker. Ik een feeks van een vrouw en zij een regelrechte dronkaard. Het kan verkeren.
Of hoopt ze nog steeds dat we weer samen komen? Na al die jaren? Dan is ze echt wel goed gek en ik nog het meest moest dit in de lijn van mijn verwachtingen liggen. Verdomme toch, Evi zit nog niet eens onder de grond! Je moet het lef maar hebben.'
'Toegegeven, het komt me allemaal niet slecht uit. Had ze nog veel langer geleefd, dan had ik ongetwijfeld de verleiding om een handje te helpen niet kunnen weerstaan. Trouwens, wie zegt dat ik dit al niet deed? Bracht ik niet elke dag een kratje bier voor haar mee. Als ze zoop zweeg ze en steevast om een uur of acht lag ze uitgeteld te snurken.' Pas dan kon mijn avondje beginnen.

Een harde klap links van mij laat me opschrikken en verbaasd staar ik naar de enorme bloedvlek die het midden van mijn keukenraam ontsiert. Het is wel vaker dat er een of andere vogel tegenaan vliegt, meestal duiven, maar nu zie ik niet meteen de pluimenbrij die ze doorgaans achterlaten. De vlek is ook veel groter. Ze hangt vol zwarte haartjes en een onsmakelijk uiziende smurrie lijkt verdacht veel op vers geplette hersendeeltjes.
Het onkruidperkje onder dat raam en de hoogte van het welig tierend groen, beneemt mij even het zicht van wat daar nu ongetwijfeld aan het creperen ligt. Ik weet het, er stonden ooit bloemen. Maar net als bij Evi werd de schoonheid elk jaar minder. Bleef het meer en meer braak liggen en werd er uiteindelijk helemaal niet meer naar omgekeken. Raar toch hoe vlug het dan kan gaan.
In een mum van tijd is de verloedering dan een feit.
Na wat gegraai tussen de netels deins ik verschrikt achteruit en gruw bij de aanblik van het geplette hoopje dat tot over een kwartiertje nog onze speelse kater was.
'Minouche verdomme, wat krijg jij nu?'
Het dringt niet dadelijk tot me door hoe absurd deze vraag wel is. Een antwoord van een levende kat krijgen is al niet aan de orde, laat staan van één die kamikazestunten uithaalt, waarvan dit overduidelijk één zo'n stunt teveel is.
'Of was het pure zelfmoord? Het bazinnetje achterna.'
Moeilijk te vatten na al de trappen onder de kont die hij ooit van Evi te verwerken kreeg. Het waren niet bepaald de beste maatjes, dus acht ik deze theorie totaal uitgesloten.
'Een vreugdesprong dan! Iets te uitbundig en compleet zonder richting.' Ja, dan krijg je natuurlijk van dit soort ongelukken, maar zo stom was Minouche nu ook weer niet. Ach, het zal me worst wezen. Er is nog plaats in de vuilniszak en de term 'restafval' begint steeds meer die lading te dekken.
Na de opruiming van het kadaver wandel ik nog even naar de achtertuin in de hoop er een buur aan te treffen om een klapke mee te doen. Maar zoals een beetje verwacht loopt daar geen kat. Wie staat er nu in godsnaam ook te springen om bij dit pokkenweer een korte wandeling te doen. Een mens zou nog depressief gaan worden.
Een zoveelste blik op mij uurwerk maakt duidelijk dat de tijd ook wel echt zijn gemak aan het nemen is. Akelig traag schuift de secondewijzer naar de twaalf en eens eroverheen, lijkt die zelfs nog wat meer op de rem te gaan staan. 'Nog twee volle uren,' zucht ik gelaten, 120 minuten vooraleer ze voorgoed uit mijn leven verdwijnt. Het komt er dus op aan gewoon rustig te blijven, de diepbedroefde weduwnaar uit te hangen en daarna bouw ik wel mijn feestje. Helemaal alleen, welteverstaan.
Kwestie van niet tegen schenen te schoppen van de weinige mensen die Evi wel konden pruimen. Je kunt ze dan op één hand tellen, en het is van de soort die je liever niet teveel aanhaalt. Nog minder tegenwerkt. Ordinair tot en met! Het zijn dan ook nooit mijn vrienden geweest. Ik beschouwde ze als een noodzakelijk kwaad en eindelijk zal ik ook van die bloedzuigers verlost zijn.

Een geplons achter onze stal trekt opnieuw mijn aandacht en de vraag rijst wat er daar wel aan de hand is. Onze vijver ligt er. Proppensvol goudvissen en één roodwangschildpad. Die laatste zat ooit nog in een glazen bokaal, maar de stank van dat beest was binnen niet te harden. Toch niet als je wekenlang wachtte om diezelfde bokaal al een keertje van vers water te voorzien. Ik verdenk Evi ervan dat ze stiekem wel wat bier aan dat beest voederde. Die schilpad groeide namelijk als kool en op het laatst moest ik de glazen kom stukgooien om haar eruit te halen. Ze zat helemaal klem.
Verwoede pogingen van mij om dat beest dan in ons toilet door te spoelen, mislukten jammerlijk. Tot overmaat van ramp verstopte het boeltje en stond de helft van onze gang onder het bruinstinkende beerputwater. In volle kolere gooide ik het beest dan maar in onze tuinvijver en sindsdien had ik er geen last meer van.
Het gespetter houdt aan en al vlug liggen meerdere goudvissen op het droge snakkend naar adem te happen. Één voor één wippen ze uit hun vertrouwde biotoop en ook dit lijkt verdacht veel op een goed geplande, collectieve zelfmoordactie. Ik ben nu wel geen visliefhebber, een stukje varkensvlees daarentegen…, maar goed. De aanblik van die zieltogende goudjes is zelfs voor mij een beetje teveel van het goede. Als een gek begin ik te grabbelen, maar voor elke vis die ik terugsmijt, lijken er wel dubbel zoveel terug het droge op te springen. Na enkele minuten zie ik dan ook het nutteloze van dit gegrauw in. 'Ze doen maar,' flitst het door mijn kop, 'ik geef het op.'
Jammer voor ons Minouche. Nu is er die buitenkans voor hem, maar vangt hij toch wel bot, zekers. Jaren lag hij op de loer om toch maar eentje van die zwemacrobaten aan zijn klauwen te rijgen. Tevergeefs! Ze waren hem steeds weer te vlug af. Vandaag zouden ze zowat tot in zijn muil zijn gesprongen.




Jan de lichte.

Het verdriet van de nazaat!



'Uwe pa was ne smerigen dief!'
De klap die daarop volgde was genadeloos hard en binnen de kortste keren lag de kerel die deze woorden uitsprak, uitgeteld aan mijn voeten.'Je liegt,' sis ik hem toe, schop nog eens hard tegen zijn kloten en zet het daarna op een lopen. Huiswaarts toe.
Ik was ziedend door al die leugens. Elf jaar lang hebben ze mij verteld dat mijn vader stierf door een slepende ziekte toen ik drie jaar oud was. Hij was op de lange vaart geweest en met de vele gelden die hij in die periode vergaarde, had hij het kasteel van Viane gekocht, de plek waar ik onbekommerd mijn jeugdjaren sleet. Ik kon en wilde niet geloven wat enkelingen mij steeds weer achternariepen. Dat ik de zoon van een stuk crapuul was en er onnoemelijk veel bloed aan mijn handen kleefde. Dat heel de regio toen leed onder het tirannieke bewind van ongure bendeleden, met mijn vader aan het hoofd daarvan. Dat hij een moordenaar was geweest die uiteindelijk toch zijn verdiende straf kreeg! In mijn ogen zijn ze gewoon jaloers op de overvloed die mij vandaag ten dele valt en is het niets meer dan dat.
'Spuugzat ben ik die roddels en het moet nu maar eens gedaan zijn. De eerstvolgende die mij nog zulke verwijten naar het hoofd slingert, zal het niet meer navertellen. 'Dat zweer ik, verdomme. Wie denken ze wel dat ze zijn.'
Toch kan ik er niet meer omheen. Er moet een kern van waarheid achter deze verwijten liggen als zelfs gasten, waarvan ik dacht dat ze vrienden waren, mij zulke zaken achternaroepen. Ik moest en zou er het fijne van weten. Moeder kon mij nu eens echt de waarheid gaan opbiechten. Het heeft lang genoeg geduurd.
Bij het naderen van ons optrekje merk ik echter meteen dat er één en ander fout zit. De gitzwarte rook die boven de bruingebladerde eiken uitstijgt, is een veeg teken en als ik even daarna de onbewaakte open poorten van het domein ontwaar, vrees ik al het ergste. De laatste jaren bleven die namelijk altijd dicht. Hoogst zelden werden er bezoekers op het kasteel toegelaten en dan nog kwamen die niet verder dan het poortgebouw. Alle leveringen vinden daar plaats.
Nog wat dichter merk ik beide poortwachters badend in hun eigen bloed. De kelen zijn doorgesneden en alles wijst op een complete verrassingsaanval. Ze kregen nooit een kans op enig verweer.
Bij het aanschouwen van dit tafereel wil ik naar binnen stormen, onbesuisd, wit van woede maar word ineens langs achteren vastgegrepen en hardhandig op de grond gegooid. Nog voor ik het kan uitschreeuwen wordt mij de mond gesnoerd en sist iemand mij toe om kalm te blijven. 'Ze zijn nog binnen,' hoor ik de stem fezelen. 'Het is dus maar beter dat we hier nu verdwijnen en op een later tijdstip terugkeren, het gevaar is te groot.'
De sterke houdgreep beneemt mij zowat elk alternatief, en na een bevestigende knik op de vraag of ik me zal stilhouden, wordt deze langzaam milder. Bij het omdraaien daarna staar ik verbaasd in het gezicht van de nog nahijgende Dre.
Dre is een huisvriend, komt hier op regelmatige tijdstippen over de vloer en gold als één van de vroegere gezellen van mijn vader zaliger. Hij praat niet veel, houdt het verleden angstvallig verborgen, maar nu onthullen zijn ogen méér dan hij waarschijnlijk zelf wil en is het een pure doodsangst dat deze uitstralen. Tijd om vragen te stellen is er niet. Met een kort 'meekomen' van hem duikelen we samen het struikgewas in om enkele tellen later resoluut een westelijke richting op te gaan. Ik kan amper volgen.
In een vertwijfelde blik achterom lijkt de rookpluim boven het kasteel minder geworden, maar enkele schoten maken mij duidelijk dat de heisa daar zeker nog niet is afgelopen. Het heeft alles van een nachtmerrie en met niet het minste vermoeden wat er aan de hand is, vrees ik voor het leven van mijn moeder en de Graaf daar. Ik blijf staan. Wil terugkeren. Tot de dwingende stem van Dre mij duidelijk maakt dat we nog lang niet veilig zijn en hij mij straks de nodige uitleg zal verschaffen. 'Maar nu lopen, verdomme, en vlug wat. Daarginds kan toch geen hulp meer baten. Gelukkig was jij niet op het domein of alle moeite was tevergeefs geweest.'
Tweeënveertig is Dre, maar meer dan ooit spreekt hij nu in raadsels. Het was immers ongehoorzaamheid wat ervoor zorgde dat ik niet thuis was. Niets geen geluk. Buiten de muren gaan was mij verboden en net dat lapte ik vierkant aan mijn botten. Ik had nooit wat tekort, helemaal niet. Misschien daarom leek de overkant zo aanlokkelijk. Ik kon de verleiding niet weerstaan, wou de wereld ontdekken en deed het dan ook.
Niemand weet ervan en waarom zou ik het gezegd hebben. Het kon hen en mij hoegenaamd niets schelen. Mijn moeder zag ik dag na dag meer aftakelen. Ze wentelt zich in het verleden en daarenboven draait ze steeds vaker door. Heldere momenten heeft ze nog maar zelden. Een goed gesprek met haar voeren is al jaren ijdele hoop, en dit werd nog slechter toen tante Emma een paar maanden eerder terug het klooster introk. Ook aan de Graaf heb ik niets. Die ouwe zak is een nors figuur, sluit zich dagenlang op in zijn kamer en vervloekt elke dag dat hij verder moet leven. Toch is hij te laf om er eigenhandig een einde aan te maken. Hij wacht dus op een dood die maar niet komen wil en geeft iedereen de schuld voor het uitblijven daarvan. Een zoveelste schot weerklinkt in de verte en stiekem hoop ik dat dit de kogel is die hem uit zijn lijden verlost. Ik zal er geen traan om laten. Dre waarschijnlijk ook niet.
Zonder verpozen blijft die mij op sleeptouw nemen, maar kijkt daarbij voortdurend om zich heen en weet blijkbaar ook niet goed welke richting uit te gaan. De dag loopt op z'n einde, een gure noordenwind steekt de kop op en het besef groeit dat de komende nacht bitterkoud zal worden. Ook de honger knaagt en na een zoveelste struikeling geef ik hem te kennen dat ik echt niet veel meer kan hebben. Het onophoudelijke rillen maakt mij aan het klappertanden waardoor deze mededeling vrij stotterend overkomt. Net daardoor begint Dre te beseffen dat een schuilplaats tot morgenvroeg onontbeerlijk is. Het zou anders wel eens heel slecht kunnen aflopen. Hem raakt het niet, die koude. Hij is wel erger gewend. Maar september loopt op z'n einde. En hoewel de dagen nog mooi aanvoelen, de nachten koelen nu snel af. De eerste vorst zit eraan te komen.
Het oude hol lijkt hem een prima schuiloord, maar dan hebben ze nog enkele uren stapwerk voor de boeg. Vraag is of Gert dit aankan? Hij zit nu al op zijn tandvlees. 'Wat als die halverwege instort, kan hij dit risico nemen?' Hij bekijkt de jongen eens goed, en diens bleke gezicht spreekt boekdelen. Voor deze nacht moet Dre dringend op zoek naar een andere oplossing.
Ineens herinnert hij zich de oude graanmolen van stomme Gilbert. Op minder dan een uur lopen lijkt dit hem wel haalbaar, en zonder dralen verandert hij onze vluchtrichting een stukje meer naar het zuiden. Hij weet dat ze er niet welkom zullen zijn, maar het kan hem geen barst schelen. Goed vijftien jaar terug vielen hij en Jan er immers al een keertje binnen. De mulder begon toen als een gecastreerd varken te krijsen en wij vonden er niets beter op dan zijn tong voor een stuk in te korten. Het bloed gutste uit zijn bakkes, maar zwijgen deed hij. Zoveel is zeker.
Tincke was er ook bij die dag. Stomdronken vergreep die zich aan het molenaarswijf en dwong daarbij het dochtertje heel dit tafereel mee te volgen. De vrouw viel in zwijm en pas later vernamen we dat ze zich enkele uren erna aan de wieken van de molen had verhangen. De vernedering was te groot geweest, daar kon ze niet verder mee leven. Gilbert overleefde, het dochtertje werd gespaard, maar niemand bleef nog hetzelfde na die vervloekte dag.
Het zijn taferelen die Dre altijd zijn bijbleven. Zelfs zuipen kon daar niets aan veranderen zodat hij er uiteindelijk maar mee stopte, het volledig afzwoor en intussen al meer dan een jaar droog staat. Niet dat dit gemakkelijk is en altijd steekt er wel een voorraadje in zijn schouderzak, maar tot op heden is het onaangeroerd gebleven en hij hoopt dit zo te houden.
Zijn vertrouwde mes steekt ook niet ver weg. Het mag dan wel een poos geleden zijn dat hij dit nodig had om belagers van zich af te weren, hij weet dit nog altijd als een meester te hanteren en houdt het binnen handbereik.
Een dik uur later komen ze in de buurt van de beoogde schuilplaats en maakt Dre zich klaar om eventuele boelzoekers met harde hand te weren. Hij wil niets liever dan rust, maar zal niet dulden dat ook maar één iemand het leven van Gert in gevaar brengt. Het is Jan zijn enige nakomeling, dat moet hij blijven. Verdoken slaan ze eerst nog een tijdje de omgeving gade, maar behalve het grauwe silhouet van de molen zelf, wijst niets op een onmiddellijke dreiging. Drie van de vier wieken liggen op de grond weg te rotten. Een bijgebouw is ingestort en het boeltje lijkt helemaal verlaten. Dit tot mijn grote opluchting. Ook Dre slaakt een hoorbare zucht terwijl hij zich opmaakt om erheen te trekken. Hij beseft ten volle dat dit puinhopen zijn uit een niet eens zo ver verleden. Het onomstotelijke bewijs van begane gruweldaden waaraan hij en Jan meermaals deelnamen. Toch is er niet zoveel verandert. Het radbraken van Jan en het decimeren van zijn bende hadden dan wel eventjes de rust in deze contreien teruggebracht, spoedig zorgden nieuwe stropersbenden voor al even bloederige wanpraktijken. De vele verklikkingen werden gewroken. Openstaande rekeningen vereffent. Met als enige resultaat dat er nu meer bedelaars, schooiers en onderkruipers ronddwalen dan ooit voorheen. Ze lopen elkaar voor de voeten en om te overleven is er maar één uitweg, de concurrentie opruimen.
De puinhopen bemoeilijken heel even het binnentreden van de bouwvallige molen, maar na enig klauterwerk weten we toch een beschut plekje te vinden. Het is er droog, winddicht en de achtergebleven jutezakken zorgen voor een prima ondergrond om op te liggen. Ik aarzel dan ook geen moment om mij uitgeput tussen die zakken te gooien en dommel binnen de kortste keren in.
Dre zit intussen niet stil. Na wat rondneuzen, bemerkt hij een oud versleten wasteil. Het ideale gerief om een vuurtje in te stoken. Het duurt dan ook niet zo lang voordat een schijnsel van likkende vlammen erin slaagt het invallende duister uit onze onmiddellijke omgeving te verdrijven. Hij nestelt zich kortbij en onder het genot van deze warmende gloed, komt ook hij langzaam tot rust. Hoewel! De gebeurtenissen van de voorbije dag spoken zo door zijne kop, dat slapen er voor hem niet bij is.
Hij was op het kasteel aan het werk tijdens de inval, in de kelderruimte, maar moest machteloos toezien hoe een grote groep zich onverwacht meester van het domein maakte. Een overmacht, waar geen van de inwonende knechten tegen opkon. Ze werden dan ook met z'n allen afgeslacht. Gruwelijk en met een nietsontziende felheid werd er op ze ingehakt. Met bijlen, hakmessen. Af en toe een musketschot. Het was in ieder geval duidelijk dat weerstand bieden geen enkele zin had. Hij liet zich dan ook niet zien, bleef angstvallig zitten en nam zonder enige emotie de afgrijselijke taferelen in zich op. Even maar,





Lamoraal Graaf van Egmont.

Met opgeheven hoofd.



'Kardinaal Granvelle moet verdwijnen.'

Met deze woorden opende Willem van Oranje een bijeenkomst in de Raad van State en bezegelde zo ongewild het lot van zijn vriend Graaf Lamoraal van Egmond en diens kompaan, Filips Montmorency, Graaf van Hoorn. Ze vormden samen het Driemanschap, de Ligue der Groten, die besloten in opstand te komen tegen de gruwelijke vervolging van Protestanten die momenteel in heel Vlaanderen naar willekeur geschiedde.
De bijeenkomst stond wel in het teken van verbaal protest. Een smeekbede gericht aan Filips II en de dreiging om op te stappen als Granvelle niet onverwijld zou vertrekken.

We staken hierbij onze nek uit en misschien wel te ver, maar werkeloos toezien hoe honderden landgenoten op de brandstapels van de inquisitie terechtkwamen, was niet langer aan de orde. Niet als we de naam 'ridder van het Gulden Vlies' met trots wensten te blijven dragen. En dit wou ik, hoe dan ook.
Ik was nog maar net 24 toen ik te Utrecht in deze orde werd opgenomen en mede daardoor onder de beschermende vleugels van Keizer Karel V kwam te staan. Kort daarna behaalde ik mijn grootste overwinningen als Krijgsheer. Te Artois tegen de Fransen, het beleg bij Metz en een zeer bloedige veldslag in Luxemburg. Het waren regelrechte triomfen en ze schonken mij een ongenaakbaar status aan het Spaanse vorstenhuis.
Net op tijd, want door de troonafstand van Karel V, ten voordele van zijn enige zoon Filips, bestond immers het gevaar niet langer meer in de gunst te staan van diens opvolger. Toch kon Filips niet om me heen en op aangeven van zijn alles influisterende raadgevers, kreeg ik daarom het bevelhebberschap over de lichte ruiterij der Nederlanden. Net toen laaide de oorlog met Frankrijk weer op en met klinkende overwinningen in '57 bij St.Quentin en Grevelingen in '58, werd mijn naam als veldheer voorgoed gevestigd.
Toch was dit een kentering. Mijn benoeming tot stadshouder en kapitein-generaal van Vlaanderen en Artois, leek dan wel in eerste instantie een beloning. Achteraf gezien was dit een vergiftigd geschenk. Één dat ik in dank en onwetendheid aanvaardde, maar bijzonder zwaar had onderschat. Staatkunde is immers geen vechtkunst. Het diplomatieke lag me niet en tot overmaat van ramp, begon het volk zich te roeren. Ze waren de vreemde mogendheden meer dan zat en dreigden ermee in opstand te komen.
De hoogste tijd dus om orde op zaken te stellen, besloot Filips, en hij dwong ons zowat om samen met Kardinaal Granvelle de vervolging van de protestanten tot een goed einde te brengen. Natuurlijk weigerden we dit!
De dreiging om uit de Raad op te stappen en een bijgevoegde brief, waarin ik mijn eed van trouw ten aanzien van de Spaanse Koning hernieuwde, hielpen blijkbaar. In 1564 riep de Koning Granvelle terug naar het Spaanse hof en op aandringen van diezelfde Raad zou ik een jaar later persoonlijk naar Spanje afreizen om de verlangens van de hoge adel aan zijne Majesteit over te maken.
Geslepen als deze was, wist hij me uitermate gemakkelijk te paaien met lovende woorden, de talrijke banketten en een wel heel bijzondere taak bij zijn huwelijksbemiddeling. Niets ongewoons in deze tijden, maar uiteraard een hele eer als het jou werd opgedragen. Weigeren kon je dit maar beter niet doen. Hij zond mij naar Parijs om er voor hem een huwelijk met een Franse prinses te regelen en won zo heel wat kostbare tijd om een oplossing te zoeken voor de Nederlanden en het Protestantisme aldaar. De verdrijving van Granvelle werd door ons dan wel als een overwinning aanzien, niemand kon vermoeden dat het ergste er nog zat aan te komen.

Het schoot niet op, daar in Parijs. Om de haverklap zat ik wel ergens voor een audiëntie te wachten in de kille ruimtes van hun reusachtige kastelen. Niemand leek gehaast en toch stond er heel wat op het spel.
Hun sierlijke paleizen beangstigen mij. Ze getuigen van macht maar de kilte die er binnen heerst, omsluit genadeloos mijn hart. Net zo met die verdomde Fransen zelf! Ze kijken me aan alsof ik één of andere boerenpummel uit een godvergeten gat ben. Ik, als rechtstreekse gezant van de Spaanse Koning, wordt hier vrij neerbuigend behandelt en lang wens ik die vernederingen echt niet meer te ondergaan. Het wordt kleur bekennen of ik trap het hier af.
Natuurlijk zit ik maar wat hoog van toren te blazen en zou ik mijn eigen doodvonnis tekenen mocht ik het hier weggaan zonder enig antwoord van vrouwe Hélène de Mérode. Het is aan mij om haar te overtuigen. Haar zover te krijgen dat ze onverwijld 'ja' zegt op het huwelijksaanzoek van Philips. Als dit lukt, zit er ongetwijfeld een langdurige vrede met Frankrijk aan te komen. Tot voor kort een gegeven waar de Fransen nog reikhalzend naar uitkeken, maar blijkbaar is dit in korte tijd omgeslagen. Ze hebben recentelijk een paar militaire successen geboekt en ongetwijfeld het gevoel gekregen dat er meer in zit. Dat een verdrag misschien niet hoeft en ze Philips alsnog op de knieën konden krijgen.
Ik vervloek deze vertragingsmanoeuvres. Verlang naar een slagveld waar getalm eerder dodelijk dan winstgevend is. Diplomatie is iets voor lafaards, niet echt mijn ding. Net daarom wil ik hier zo spoedig mogelijk vandaan.




Alvast mijn dank....

 

feedback van andere lezers

  • Liesje
    Ik ga voor het tweede verhaal... Nieuwsgierig zelfs naar wat nog meer komt...
    Groetjes,
    Lies
    dannycant: Bedankt voor het advies en sorry voor deze laattijdige reactie....
    Ik ga voor het onmogelijke..:-) en ben aan de drie bezig....

    Bedankt en groetjes
  • lin
    Verhaal 1 pakte mij direct. De andere twee niet. Begin dus wat mij betreft met verhaal 1, maar let op in regel 2: het is daar of het klokkengelui barsten oploopt en dat kan niet. Zorg dat de "die" terugslaat op de klok..
    groetjes, lin
    dannycant: Mijn dank daarvoor en groetjes
  • ERWEE
    Voor mij 1 omdat dit zich eerder in het 'nu' afspeelt.
    dannycant: Gesnopen...:-) We gaan ervoor
    Groetjes en bedankt
  • Peerke
    Nr 1. grijpt me het meest... en aardige titel.
    dannycant: Mijn dank daarvoor....groetjes
  • Hoeselaar
    Het derde is te ver in de tijd gesitueerd voor mij mag het het éérste worden

    Wilhelm
    dannycant: Zoals de meeste vinden...:-) Bedankt en groeten
  • aquaangel
    1 of 2, succes!!
    dannycant: Mijn dank daarvoor en nogmaals groetjes
Er zijn bezoekers online, waarvan leden: .