writehi(s)story Passie voor schrijven
home   wat is writehi(s)story?   bladeren   uitgeven   gezamenlijke publicaties   boekenwinkel   manuscriptanalyse   inschrijven   contact   
top 10   wedstrijden   forum   hulp   
 
naam:  
pass:  


wachtwoord vergeten?
 
 

Volg ons op facebook

Ga naar chat

< terug

Betere leesbaarheid

Containerpark

door lappes

De loden smaak in mijn mond had een voorteken moeten zijn, alleen…ik herkende het niet als zodanig. Te druk nog met het ontwaken, het verdrijven van de nevel waarin een roedel wolven me had opgejaagd tot aan het penthouse van Angelina Jolie die, smachtend van verlangen, de voordeur voor me openhield. Nog voor ik me in haar armen kon storten trof de realiteit me met een mokerslag op de borstkas. Het deed me mijn ogen opensperren en zoog alle lucht uit mijn longen.
Ik zou vandaag naar het containerpark gaan!
Bewegingloos trachtte ik mijn adem weer onder controle te krijgen. Het overweldigende verlangen naar het goddelijke lichaam van Angelina, met al zijn verlokkingen, was als bij toverslag verdwenen. Ik slikte het lood weer naar binnen waar het zich vermengde met het opkomend brandend maagzuur. Geen succesvolle "match" kan ik u verzekeren. Het opstijgend zuur noodzaakte me om me half op te richten in een poging het naar mijn maag terug te laten vloeien. Het lukte slechts ten dele.

Ik merkte dat mijn vrouw de echtelijke sponde reeds verlaten had. De geur van verse koffie wees erop dat de voorbereidingen voor het ontbijt in hun eindfase waren beland. Bedachtzaam liet ik mij uit bed glijden en begon aan mijn dagelijkse ochtendroutine van plassen, handen wassen en tanden poetsen. Douchen zou ik na het ontbijt wel doen. Vanuit mijn ooghoek zag ik dat mijn echtgenote reeds aangepaste kleding op de "dressboy" had gehangen. De schat dacht ook aan alles. Aan haar schichtige blik, bij mijn binnenkomst in de keuken, merkte ik dat ook zij zich bewust was van de onheilspellende gebeurtenis die deze dag zou plaatsvinden.
"Goedemorgen", zei ze zacht terwijl een traan opwelde in haar rechteroog.
Ze wendde zich snel af om hem met de rug van haar hand weg te vegen en de koffie in te schenken.
"Goedemorgen", antwoordde ik op een zo zorgeloos mogelijke toon.
Ik kuste haar teder op de wang. Even greep ze me met beide handen vast om me direct daarna, enigszins beschaamd, weer los te laten. Het ontbijt verliep verder in stilte. Het gekookt eitje en de gerookte zalm gaven aan dit maandagmorgen ontbijt een speciaal tintje. Ontroerd door deze attentie keek ik haar aan. Ik besefte dat ook voor haar een aantal uren van wurgende onzekerheid zouden aanbreken. Nadat ik me gedoucht en aangekleed had nam ik afscheid van haar. Bemoedigend keek ze me aan.
"Het zal allemaal wel goed verlopen", sprak ze fluisterend.
De verkrampte glimlach gaf haar gezicht een vreemde uitdrukking. Tranen bleven gelukkig achterwege. Ik wist echter dat ze zouden komen, een fractie van een seconde nadat ik de voordeur achter me had dichtgetrokken.
"Maak je geen zorgen," zei ik op een zelfverzekerde toon die mezelf op dat moment verbaasde, "vóór de middag ben ik weer thuis".
Ze knikte enkele malen, nog steeds met hetzelfde krampachtige gelaat. Bruusk draaide ik me om en trok de voordeur achter me dicht.

Onverschrokken trotseerde ik de ochtendkilte. Naargeestige mistflarden kleefden aan elkaar, bij momenten uiteengedreven door een forse windvlaag soms vergezeld van een hevige regenbui. Met forse tred liep ik het tuinpad af naar de garage. De lampen van de wagen lichtten even op bij het beroeren van de afstandsbediening. Ik controleerde voor alle zekerheid nog even de inhoud van de kofferbak. De kapotte houten tuinstoel lag keurig op zijn zijde. De gebroken spijlen had ik netjes afgezaagd zodat er geen splinters meer te zien waren. Alle schroeven had ik zorgvuldig uit het houtwerk verwijderd, ze lagen, na een stevige poetsbeurt, te blinken in een apart doosje dat ik naast de stoel geplaatst had. Ook had ik de stoel uit voorzorg nog lichtjes geolied, je kon immers niet weten…De vier verfblikken, waarvan de inhoud vrijwel helemaal uitgedroogd was, had ik met terpentine aan de buitenzijde ontdaan van alle verfresten. Ze glommen in de stevige kartonnen doos die ik speciaal voor dit doel meegenomen had bij de buurtsuper. Enkele, na mijn dakisolatie overgebleven restanten glaswol, had ik in een vuilniszak gestopt. Even had ik overwogen om de zak dicht te binden, ik besloot echter om het niet te doen, de mogelijkheid bestond dat de glaswol en de vuilniszak in verschillende containers gedeponeerd dienden te worden. Een bundeltje oude kranten en weekbladen, samengebonden met biologisch afbreekbaar sisaltouw (de door de winkelier opgestelde verklaring hieromtrent zat opgevouwen in mijn portefeuille) completeerde het geheel. Gespannen bleef ik naar het afval turen. Zag ik iets over het hoofd? Miste ik een detail? Hoe ik me ook inspande, ik kon niets op de inhoud van de kofferbak aanmerken. Desondanks sloot ik de koffer met een onrustig gevoel. Ik trachtte dit gevoel van me af te schudden toen ik de auto startte. Mijn eerste startpoging had echter geen resultaat. Een schroeiende paniek maakte zich van mij meester. Ik was deze dag om 10.00 uur aangemeld om op het containerpark te komen. Het niet of te laat verschijnen werd zonder meer als een verdacht feit aangemerkt en zou ongetwijfeld ernstige consequenties hebben. Koortsachtig gleed mijn blik over het dashboard en daarna naar mijn automatische versnelling. Sissend ontsnapte mijn adem, de automaat stond niet in de parkeerstand waardoor de sleutel niet ver genoeg doorgedraaid kon worden. In het spiegeltje van mijn zonneklep zag ik een angstig rood gezicht dat moeite deed zijn ademhaling weer onder controle te krijgen. Met een snelle beweging duwde ik de zonneklep omhoog. Ik had er totaal geen behoefte aan om mezelf nu te aanschouwen. Langzaam reed ik achteruit de openbare weg op. Ik wierp nog een blik op onze woning. Alhoewel ik haar niet kon zien wíst ik dat mijn vrouw boven in de logeerkamer achter de gordijnen stond. Ik besloot niet te claxonneren en reed kalm de straat uit.

De mist werd dikker en even bekroop me het verlangen om het geplande bezoek af te zeggen. Ik realiseerde me gelijktijdig dat deze weersomstandigheden een afzegging hoogstwaarschijnlijk niet zouden rechtvaardigen. Behoedzaam reed ik naar de rand van het dorp waar het containerpark sinds een paar jaar gesitueerd was. Het was er ingeplant kort na de invoering van de Gemeentelijke verordening, die iedere inwoner verplichtte tweemaal per jaar het containerpark te bezoeken, dit om het sluikstorten een halt toe te roepen. Op het niet nakomen van deze verplichting stonden zware sancties, welke precies kon niemand je echter vertellen om de simpele reden dat niemand het in zijn hoofd haalde om deze regel niet na te leven. Ik kreeg kramp in mijn handen omdat ze het stuur met zo'n kracht omklemden dat ze inmiddels spierwit waren geworden. Langzaam loste ik mijn greep en bewoog mijn vingers een paar maal om de gestremde bloedsomloop weer op gang te brengen. Het landschap om me heen werd troostelozer. Rechts zag ik het verlaten en met graffiti bespoten stationsgebouwtje van de Coöperatie opdoemen. Verbogen en verroeste rails krulden onheilspellend omhoog. Nog een halve kilometer naar de ingang van het park, schatte ik. Op het moment dat ik ongeveer op de plaats van bestemming aangekomen was trok de nevel uiteen. De vier donkere uitkijktorens op de hoeken van het met betonplaten en prikkeldraad omzoomde terrein staken duidelijk af tegen de grijze lucht. Wegens het vroege uur waren er slechts twee bemand. De oranje hesjes van de torenwachters vertoonden een schril contrast met het zwart gebeitste hout. Vanuit de toren, die het dichtst bij de ingang van het terrein geplaatst was, scheen een felle schijnwerper onafgebroken op de roodwitte slagboom die de toegang tot het terrein hermetisch afsloot. Het was vijf minuten vóór tien. Ik besloot de auto aan de kant van de weg te zetten. Ik wilde het risico niet lopen te vroeg aan te komen. Ik wist dat zoiets niet op prijs werd gesteld. Klokslag tien uur kwam er een oranje hesje uit het administratiegebouw en bemande de controlepost naast de slagboom. Het licht van de schijnwerper had zich haast onmerkbaar verplaatst en verlichtte nu de oprit vóór de slagboom. Mijn mond was inmiddels kurkdroog geworden. Nu moest het gebeuren. Ik startte de wagen weer en reed langzaam in de richting van de slagboom. Vóór de slagboom stopte ik en zette de motor af, gevangen in de lichtbundel van de schijnwerper, die hinderlijk op de motorkap glansde. Het hesje in de controlepost maakte geen aanstalten om naar de auto toe te komen. Een lichte ongerustheid maakte zich van mij meester, hoe was de procedure ook weer? Moest ik nu uitstappen en naar hem toe gaan om mijn pasje te tonen? De vorige maal was hij toch naar de auto gekomen? Verward probeerde ik me de details van mijn vorige bezoek weer voor de geest te halen. Gelukkig kwam de kerel in beweging en slenterde mijn richting uit. Met de handen in de zakken stond hij mij, met een loerende blik, bewegingloos aan te kijken. Ik besloot het raampje open te draaien en hem mijn pasje en afspraakbevestiging te tonen. Mijn uitgestoken hand met de genoemde attributen maakte kennelijk weinig indruk. Ik besloot de confrontatie aan te gaan en glimlachte bemoedigend naar hem. Fout, fout, fout, ik kon mezelf wel voor de kop slaan. Nooit deze mensen aankijken, tenzij ze tegen je spreken! Ik voelde het bloed zich via mijn hals een weg banen naar mijn aangezicht. Mijn uitgestoken hand vertoonde nu een lichte trilling. Strak hield ik mijn blik op de helverlichte motorkap gevestigd waarbij mijn ogen zich tot minuscule spleetjes vernauwden. Tot mijn opluchting werden de papieren uit mijn hand gegrist. Automatisch toonde ik hem de binnenzijde van mijn pols. Hier stond mijn persoonsnummer dat er bij mijn eerste bezoek door een, via de reclassering geplaatste, draaideurcrimineel met onvaste hand in was getatoeëerd. De helblauwe cijfers waren duidelijk leesbaar. De man controleerde het nummer met dat op de het pasje en de afspraakbevestiging. Hij vouwde de papieren samen, sjokte ermee naar zijn territorium en sloot de deur. In mijn achteruitkijkspiegel zag ik een muisgrijze Volkswagen Polo de oprit opdraaien. Het was mijn gepensioneerde onderwijzeres uit de tweede klas van de lagere school, juffrouw Megens. Ik herkende haar direct aan het geblondeerde kapsel en de overmaatse bril, die al lang uit de mode was maar, wegens "nog niet versleten," door juffrouw Megens consequent doorgedragen werd. Ik probeerde haar via de achteruitkijkspiegel een bemoedigende glimlach toe te werpen, doch haar toegeknepen ogen deden mij vermoeden dat ook zij gehinderd werd door het felle licht van de schijnwerper welke nu op de motorkap van háár wagen rustte. Met een licht zoemend geluid richtte de slagboom zich op. Nee, nog niet doorrijden, wachten tot het licht op groen staat, hield ik mezelf voor. Inmiddels had ik de motor weer gestart en bleef gespannen naar het rode licht turen. Juffrouw Megens, die kennelijk niet zo bekend was met de geijkte procedures, toeterde nerveus. Stom mens! Zag ze dan niet dat het licht nog op rood stond. Via mijn achteruitkijkspiegel wierp ik haar een woedende blik toe. Als ze nu maar niet dachten dat IK geclaxonneerd had. Vertwijfeld keek ik richting controlehok, de schijnwerper had zich nu weer aan mijn motorkap gehecht. De deur van het administratiegebouw werd geopend en een hesje met een mobilofoon kwam naar buiten. De man sprak enkele zinnen in het apparaat en noteerde daarna de nummerplaat van juffrouw Megens. Godzijdank, ze hadden gemerkt dat niet ik degene was die een ernstige inbreuk op de regels had gemaakt. Het licht sprong nu op groen en behoedzaam reed ik het terrein op. Met een uit eerbied aangepaste snelheid reed ik onder de sfeervol verlichte gietijzeren toegangspoort door die, in fraaie gotische letters, de spreuk; "sorteren werkt bevrijdend", bevatte.

Bij de vierde container aan de rechterzijde hield ik halt. "houtafval", stond er, nauwelijks zichtbaar, op het verweerde bord te lezen. Het hesje met de gemuilkorfde Duitse herder trad langzaam uit de schaduw van de container. Hij wachtte tot ik uitgestapt was en liep achter me naar de kofferbak van de wagen. Ik opende de koffer en haalde er voorzichtig de beschadigde tuinstoel uit.
"Zonde om weg te gooien," sprak de man lispelend.
"Hij was niet meer te repareren," betoogde ik snel, "ik heb hem nog getoond aan de importeur, die bevestigde dat het ondoenlijk was om hem nog te herstellen."
De hond gromde en trok aan zijn leiband. Het hesje schraapte zijn keel en maakte een beweging met zijn hoofd waarmee hij te kennen gaf dat ik de stoel in de container kon deponeren. Langzaam liet ik de stoel in de container glijden ervoor zorgend dat ik niet teveel lawaai maakte en de stoel niet teveel plaats innam. Opgelucht haalde ik adem, de stoel lag netjes tegen de zijkant van de container. Ik nam nu het doosje met de blinkende schroeven die ik uit de stoel verwijderd had. Bedachtzaam keek de man naar de inhoud van het doosje.
"Koper" knikte hij tevreden.
"Container zes," liet hij erop volgen.
Ik liet de wagen staan en liep naar de container met de aanduiding "metalen". De hond werd nu bijzonder onrustig, waardoor het hesje hem met een ruk tot kalmte maande. De lage container was slechts voor een klein deel gevuld. Tussen het oud ijzer zag ik nog wat koper glanzen. Ik haalde de schroeven uit hun doos en mikte ze met vastberaden hand in de richting van hun soortgenoten. Het was een goede worp, ware het niet dat één van de schroeven een uitstekend deel van een aftandse bedspiraal raakte. Ze kaatste weg en rolde verloren naar het lege einde van de container.
"Oprapen," beet het hesje me toe, terwijl zijn hand de sluiting van de leiband beroerde.
De hond had inmiddels schuim op zijn bek en ging als een bezetene te keer. Onhandig klauterde ik over de rand van de container en ging op zoek naar de vermaledijde schroef. Hij lag stil te glanzen in een plas water. Ik raapte hem op en legde hem op zijn plaats. Daarna klom ik uit de container. Door de aanhoudende regen was de geroeste binnenzijde bedekt met een glibberige laag bruine smurrie. Ik hees me op aan de rand, waarbij de smurrie uitgesmeerd werd over mijn trui en regenjas. Versuft liet ik me over de rand glijden. Het hesje en de hond waren inmiddels teruggelopen naar mijn wagen. Ik volgde hen waarbij ik het doosje, waarin de schroeven zich hadden bevonden, opvouwde en tussen de kranten en tijdschriften stak.
"De rest is voor de andere kant" sprak het hesje nors.
Zonder mij nog een blik waardig te keuren draaide hij zich om, de onwillige herder wederom met een korte ruk tot de orde roepend. Ik stapte snel in de wagen en reed in de aangeduide richting. Op het laatste moment zag ik het bordje "isolatiemateriaal" staan. Ik trapte vliegensvlug op de rem. De wagen slipte gierend op het natte asfalt en kwam op enkele centimeters van de container tot stilstand. Mijn hart bonsde in mijn keel. Twee schijnwerpers zwiepten als door een horzel gestoken mijn richting uit. Uit het niets doemden vier hesjes op die mijn wagen omsingelden. Geschrokken stapte ik uit.
"Gaan we racen?" vroeg één van de kerels, getooid met een zwarte bandana bedrukt met witte doodshoofden.
"Nee, nee, zeker niet," bracht ik er stamelend uit, "ik slipte door het natte asfalt".
De bandana stapte op mij toe en bracht zijn gezicht tot op enkele centimeters voor het mijne.
"Snelheid aanpassen" brulde hij, mijn aangezicht hierbij besproeiend met speeksel dat voornamelijk leek te bestaan uit tabakssap en verschraalde koffieresten.
Ik onderdrukte een walging en de neiging om mijn gezicht af te vegen. Grinnikend stonden de mannen om mij heen. Ze inspecteerden de container om te zien of ik hem toch niet geraakt had. Dit bleek, gelukkig voor mij, niet het geval te zijn. Zwetend stond ik in hun midden.
"Open doen," sprak de bandana naar de kofferbak wijzend.
Ik opende de koffer en toonde hem de inhoud. Hij nam de vuilniszak met de stukken glaswol uit de wagen en kieperde de inhoud voor mijn voeten.
"Papier moet van de glaswol verwijderd worden," sprak hij dreigend.
Wederom steeg een goedkeurend gegrinnik op uit het groepje hesjes. Ik nam de stukken glaswol op en begon aan het moeizame karwei. Al snel vertoonden mijn handen vurige rode vlekken door het contact met de glaswol. De hesjes glommen van plezier. Toen de laatste papierresten verwijderd waren stonden mijn handen in vuur en vlam. Ogenschijnlijk onbewogen pakte ik de stapel glaswol op en zonder verdere plichtplegingen deponeerde ik deze in de container. Het afgescheurde papier vouwde ik samen. Ik maakte het sisaltouw rond het pakketje kranten en tijdschriften los, voegde de papierresten toe en knoopte alles weer samen. Ik was zo in mijn werkzaamheden opgegaan dat ik niet gezien had dat juffrouw Megens haar wagen een eindje verder geparkeerd had en inmiddels druk doende was om enkele doorgebrande TL buizen in een container te deponeren. Was het een ogenblik van onoplettendheid? Werd ze afgeleid door de gebeurtenissen die zich rond mij afspeelden? Ik zou het nooit te weten komen. Feit is in ieder geval dat zij bij het verplaatsen van de laatste TL buis de bovenrand van de container raakte waardoor de defecte lamp met een zachte knal uiteen spatte. Nog voor het metalen uiteinde de grond raakte loeide de schrille sirene uit één van de wachttorens en zat juffrouw Megens gevangen in de stralen van vier schijnwerpers die hun verblindend licht lieten samensmelten tot één gigantische lichtbundel. Bewegingloos stond zij daar in het felle licht, de restanten van de kapotte lamp krampachtig in haar rechterhand. Een dun straaltje bloed schitterde in het felle licht. Enkele kleine glasscherven staken uit haar ontblote onderarm. Grommend stormden de hesjes richting juffrouw Megens. Het viertal omsloot haar en ontrok haar volledig aan het zicht. Langzaam begaf de groep zich richting administratiegebouw. Er werd geen woord gesproken. De samengebundelde schijnwerpers gaven de richting aan en verlichtten op een spookachtige wijze de toegangsdeur naar het administratiegebouw. Het gezelschap verdween in het gebouw. De schijnwerpers werden gedoofd, op die van de ingang na, die zijn vertrouwde positie vóór de slagboom weer innam. Als verdoofd bleef ik staan kijken naar de toegangsdeur. Ondanks het feit dat men al langer dan tien minuten binnen was brandde er nog steeds geen licht. De doffe slag die ik dacht te horen kon ik niet thuisbrengen. Kort daarna meende ik een lichtschijnsel te zien in het vreemdsoortige bouwwerk dat tegen het administratiegebouw aanleunde. Het was opgetrokken uit zwarte baksteen met in het midden slechts één klein venstertje op een hoogte van zo'n twee meter. Een gitzwarte schoorsteen torende hoog uit boven het troosteloze gebouwtje. Het had geen eigen toegangsdeur en kon uitsluitend via het administratiegebouw betreden worden. Een oranjerode gloed werd nu duidelijk zichtbaar achter het benepen venster en de sombere schoorsteen braakte nu steeds dikker wordende grijze rookslierten uit. Niet lang daarna werd de deur geopend en kwam één van de hesjes naar buiten en slenterde in de richting van de wagen van juffrouw Megens. Bij de wagen gekomen stopte hij en bekeek nauwkeurig de sleutelbos, die hij uit zijn broekzak opdiepte. Hij stak een sleutel in het slot en gromde goedkeurend toen deze bleek te passen. Hij klom in de wagen en reed geroutineerd naar het eind van het complex, waar een zware ijzeren poort langzaam opzij schoof om direct na het binnenrijden van de kleine grijze Volkswagen weer dicht te schuiven.

De hevige maagkrampen die kwamen opzetten waren voor mij het signaal dat mijn bezoek ingekort diende te worden. Ik besloot de lege verfblikken en het oud papier terug mee te nemen naar huis. Schichtig opende ik de kofferbak en drapeerde de voor noodgevallen aanwezige geruite flanellen deken over de verfblikken en het papier. Alles op een zodanige wijze dat het geen argwaan zou wekken en ik bij een controle, met geveinsde verbazing, zou kunnen zeggen dat mijn vrouw die zaken er waarschijnlijk op het laatste moment nog bij had geplaatst. Nerveus startte ik de wagen weer en reed richting uitgang. Op gepaste afstand vóór de slagboom bracht ik de wagen tot stilstand en zette het contact af. Ik draaide het raam open en wachtte de gebeurtenissen af. Het controlehok vertoonde geen tekenen van leven. Ik wist echter uit ervaring dat mijn papieren, pasje en afgestempelde afspraakbevestiging, hier al klaar lagen. Toen er zich een andere wagen achter mij opstelde ging de deur open en kwam er een hesje met mobilofoon naar buiten. Hij liep rond mijn wagen en gaf de nummerplaat door. Terwijl hij op antwoord wachtte slenterde hij dichter naar de wagen toe. Hij stond nu op een halve meter afstand schuin vóór mij, de mobilofoon aan het oor. Ik zag hem met een forse hoofdbeweging zijn neus ophalen. De groene rochel die hij met kracht in mijn richting spoog spatte uiteen op de glanzend gepoetste voorruit. Ik onderdrukte mijn reactie om de ruitensproeier en ruitenwissers aan te zetten. Kalm blijven, niet reageren, zelfs niet opkijken, was de enig juiste houding. Gebiologeerd keek ik naar de groene drab waarvan een deel tergend langzaam naar beneden gleed. Het hesje liep verder door naar de achterzijde van de wagen, ik volgde hem in mijn zijspiegel. De mobilofoon braakte kennelijk wat instructies uit want ik zag hem het apparaat dichter naar zijn mond brengen. Zijn vrije hand kwam uit zijn jaszak tevoorschijn. Slechts even zag ik de flikkering van het roestvrij stalen mes dat diep in mijn achterband drong. Gelukkig had ik voorwielaandrijving waardoor het ongemak van een lekke achterband niet zo groot was en ik de reparatie thuis makkelijk zou kunnen uitvoeren. Het hesje kwam nu weer mijn richting uit, stak zijn hand in zijn binnenzak, haalde er mijn pasje en afgestempelde afspraakbevestiging uit en wierp ze naar binnen. Ik zag hem in de richting van het controlehok knikken. Zoemend ging de slagboom omhoog, deze maal sprong het licht gelijktijdig op groen. Beheerst startte ik de wagen en reed, strak voor mij uitkijkend, het terrein af. Pas toen de contouren van het park in mijn achteruitkijkspiegel vervaagden parkeerde ik mijn wagen langs de kant van de weg. Een golf van misselijkheid trok door mijn lijf en ik braakte mijn uitgebreide ochtendontbijt over het dashboard uit. Na een vijftiental minuten kreeg ik weer controle over mijn trillende ledematen. Ik werd opgeschrikt door het tikken tegen mijn zijruit. Met moeite kreeg ik het raampje naar beneden gedraaid. Naast de wagen stond een boer die op een nabijgelegen akker aan het werk was. Onderzoekend gleed zijn blik van de bevuilde voorruit over het ondergekotste dashboard naar mijn met roestdrab besmeurde kleding. De lekke band had hij bij het naderen van de wagen al waargenomen.
"Naar het park geweest jongen", sprak hij zacht.
Ik kon alleen maar langzaam knikken.
"Geluksvogel", zei hij met een warme stem terwijl zijn eeltige hand mij enkele klopjes op de schouder gaf.
Daarna draaide hij zich om en beende behoedzaam de nevel tegemoet.

 

feedback van andere lezers

  • miepe
    je schrijft graag en veel (...) in finesse, detail
    alles wordt heel expliciet verwoord

    af en toe hap ik naar adem en rust. Kan je misschien verhelpen door de stukken op te splitsen en / of in te delen of korten

    ô wat is het moeilijk om iets zinnigs te zeggen
    je schrijft heel goed, je verfilmt je verhaal in woord
    maar de lengte speelt jammer genoeg een rol.
    kort in, knip op en geef een stukje bij béétje

    misschien? soms? te doen?
    (ik geef niet graag tips, want ik ben niet te betrouwen...)
    lappes: Heel betrouwbare opinie! Waardevolle suggesties. Bedankt!
Er zijn bezoekers online, waarvan leden: .