writehi(s)story Passie voor schrijven
home   wat is writehi(s)story?   bladeren   uitgeven   gezamenlijke publicaties   boekenwinkel   manuscriptanalyse   inschrijven   contact   
top 10   wedstrijden   forum   hulp   
 
naam:  
pass:  


wachtwoord vergeten?
 
 

Volg ons op facebook

Ga naar chat

< terug

Betere leesbaarheid

Pugilistische Boksannalen 1: Ray Mancini vs. Deuk-Koo Kim.

door ovlijee

(Gebaseerd op waar gebeurde feiten)

"Ik heb in mijn leven tegen een aantal gemene negers gevochten, maar geen van hen heeft me partij geboden als die rijstkakkende spleetoog uit Korea.
Jezus, Maria, Zoon van Jozef, wat een krijger was dat!"

Blanke boksers hebben iets meelijwekkends. Zeker in Amerika. Land van stereotiepen en zogenaamde dromen. De frivole erfenis van de Sugar Rays en Cassius Clays zijn een mokerslag voor de misplaatste trots van Italiaanse en Ierse hardleerse keikoppen.
Gewoon rechtdoor, nooit achteruit, opzij of eronderdoor, 'brawlers' noemen ze hen. Constant in het rood, gebrekkig talent compenserend met een ijzeren wil om niet af te geven. Diep Rooms-katholiek gelovig slaan ze na een moeilijke en criminele jeugd andermans hersenen in tussen een ring van touwen die eigenlijk vierkant is, eindelijk gelegitimeerd, omsingeld door een meute, gulzig wachtend op bloed, als sublimering en catharsis voor hun eigen driften.

"Mijn eigen vader heeft gevochten in Iwo Jima, mijn oom in Korea en mijn broer in Vietnam. Onderkoelde, meedogenloze kikkers zijn die Aziaten. Er stroomt geen bloed door hun aderen maar ijswater. Hun eer is belangrijker dan leven en dood. En tot op de dag van vandaag vraag ik me af wat het is wat de meesten van hen gemaakt heeft tot wat ze zijn. Is het de opvoeding, is het aangeboren, een combinatie van de twee?
Ze geloven natuurlijk niet echt in de dood. Ze geloven ook niet in hemel en hel. Is het reïncarnatie? Confucius, Tao of Shinto? Ik kan niet in zo'n geel hoofd kijken, maar ik denk dat je versteld zou staan."

Boksers zijn tragische figuren: noem er één met wie het goed is afgelopen, ofwel sterven ze rijk of arm én jong, ofwel oud en arm, maar nooit oud en rijk. Ze zouden al die gevechtssporten moeten verbieden. Maar de mens houdt van vechten. Die smerige smous van een Martin van Creveld, die gefrustreerde militaire historicus die nooit heeft mogen vechten omwille van zijn inteelt-hazenlip, heeft het in een interview ooit gezegd, en hij had gelijk, die rotzionist: vechten is leuk!
Touwtjespringen, schaduwboksen, buikspieren, pompen, optrekken, coördinatie; van alle sporten en trainingen die ik gedaan heb, geraakte ik er bij één echt niet uit mijn nest, en dat is gevechtssport.
Is het een sport die geworteld is tussen de kasseien van de straat? Zijn er sporten die eerder proletarisch zijn, omdat ze minder kostelijk zijn. Of heeft het te maken met aangeboren driftigheid en lagere intelligentie? En hoe jaloers ben ik nu op die vitalistische, naar het zweet stinkende jongemannen zonder schijnbare angst en zelf-reflectie.

"Zijn musculatuur was vezelachtig en rafelig als bamboe of schors, de geur van zijn zweet was ondefinieerbaar, vluchtig, bijna vrouwelijk, in tegenstelling tot die van bonenvretende Mexicanen of negers. De teint van zijn huid was quasi gouden, als een Boeddha-standbeeld, zoals je het ziet in magazines van National Geographic. Een Mongoolse Dzjenghis Khan, een kop van graniet met kolossale jukbeenderen. Ik vocht allerminst met een fantoom of een spook, nog nooit ben ik nader tot en ander lichaam geweest als die bewuste avond. En ook al vochten we voor veertig duizend toeschouwers, op een gegeven moment was ik nog maar alleen met hem in de arena. Alsof we mekaar kruisten op een brug waar maar één mens over kon en daarna zou vergruizelen, maar het kruisen van die brug was voor ons beiden een kwestie van leven en dood. En één moest er dan ook dood.

Ik heb met vrouwen gevreeën waar ik minder intiem mee was. Die kleine kralenoogjes, met hun twee oogleden, behuisden een ongeziene overgave. Beangstigend hoe een mens zijn emoties kan uitschakelen en toch bewust kan blijven. Het is het soort controle over jezelf dat je ambieert maar gelukkig nooit bereikt omdat je ophoudt echt mens te zijn.
Eén zintuig kwam er niet aan te pas: ik zag hem, voelde, proefde en rook hem. Maar ik hoorde hem niet.
Iedere bokser is anders: Latino's schelden op je zus of je moeder, lachen hun bit bloot en motiveren me om hun bastaardtronies tot moes te timmeren tot hun moeder hen niet meer herkent.
Polen ademen de longen uit hun lijf na één ronde maar staan er na twintig nog even robuust en ongenadig te puffen: niet neer te krijgen, en aartslelijk.
Maar hij, geruisloos, muisstil, alsof ik tijdelijk doof was. Nooit zal ik vergeten wat hij deed na mijn eerste voltreffer, een linkse hoek zoals Frazier in de voorlaatste ronde gaf aan Ali in hun eerste kamp: de stoot van een kraan die olifanten doet vellen. Mechanisch, zoals Foreman. Of Joe Louis in de eerste ronde in zijn tweede kamp tegen Max Schmeling.
De klootzak grijnsde alleen maar, en vervolgens deed hij een dansje en stak beide armen in de lucht: de strafste stoot in mijn hele carrière en de baviaan gaf geen krimp. Ik wou er even goed de brui aan geven."

Ik ben een boksfan, maar niet pur sang, ik ben een zoeker, een filosoof. Ik verzamel mooie verhalen, parabels, levenslessen. Ik hou van de metaforen die boksverslaggevers en -historici verzinnen.

'Je kan nog geen popcorn breken met zo'n stoot, George!' kraamde Ali uit in Kinshasa.

'Zijn hoofd was gezwollen met een getekend reliëf als een handgranaat', of te Bert Sugar over Frazier in de Thrilla of Manila.

En de kin van glas! Wederom Sugar met zijn eeuwige fedora over Floyd Patterson tegen Liston.

"Ik heb hem alleen maar gehoord voor de kamp. Nee, niet in een interview, zelfs niet neergeschreven. We hebben mekaar ook niet samen gezien tijdens de weging. De eerste keer dat ik hem in levende lijve zag, was enkele minuten voor de eerste bel, maar ik vergeet nooit zijn schreeuwen ervoor."

Het kleedkamer-moment is bijna sacraal, een liturgie: het intapen van de vuisten, de opwarming, de peptalk. Het is als biechten, of de communie: afscheid nemen van een ik dat zich extreem bewust is van een strijd die gaat komen. In de ring heerst niet de wet van de jungle of de sterkste. Integendeel!

'All is fair in love and war', maar voor een kamp weet je wat er gaat komen, er zijn geen slinkse struikroversaanvallen, achterbaks of in de rug, een bokskamp is wel het volledig tegenovergestelde van een sabeltandtijger die je ongezien besluipt en in je nek springt en je halsslagader overbijt.

"Hij bevond zich in de kleedkamer vlak naast mij en het begon met het bonken van zijn vuisten tegen de stalen kleerkastjes. Alsof ze met een stalen hamer naast mij ijzeren pinnen in de rails van de spoorweg aan het jassen waren. En als dat al niet onverwacht en ongecivilizeerd genoeg was, ik bedoel maar, ondanks onze reputatie zijn het toch vooral omhoog gevallen rocksterren die hotelkamers verbouwen, begon hij zijn slagen te begeleiden met oerkreten: hoog, schel, onbekende frequenties, vrouwelijk, of eerder onmenselijk, als een banshee of feniks. Hai! Hai!
Ik ben nog niet veel bang geweest, maar toen wou ik eronderuit. Voor de eerste keer, en voor de tweede keer, na mijn schijnbaar zoutloze mokerslag. Ik kwam mijn ultieme nemesis tegen."

Deze bokser heeft zoals iedere bokser zijn portie tegenwind gehad. Standaardrecept voor pugilisten en Amerikanen. Prediken over moraal. Stof tot nadenken. Hyper-individualisme en ambitie in harmonie met gemeenschapswerk.
Zijn vader was ook een profbokser, wiens kans op een gordel in de kiem gesmoord is door de maffia.
Zijn broer, evenzeer een begenadigd opkomend bokstalent, is vermoord door zijn eigen lief. Toen heeft hij voor het eerst aan iets de brui willen geven. Nadat hij zijn vader zag ineenstorten van verdriet wou hij in de verste verte niet naar de lijkschouwing en begrafenis. Maar hij is toch gegaan. Nog nooit heeft hij het opgegeven, het spiegelbeeld van zijn Koreaanse partner in dit macabere spel van aantrekken en afstoten.

Hij heeft hem doodgeklopt.

Nadat de Aziaat volledig gedehydrateerd was in de tiende ronde, beroerde zijn knie het canvas. De eerste barst in het pantser.

Hij heeft gewonnen met een K.O. Ze hebben de bronzen Koreaan bewusteloos en met levenloze , vernauwde pupillen op een draagberrie afgevoerd, en na een hopeloze hersenoperatie is hij door een bloeding in een coma beland. Na vijf dagen hersendood aan een machine gelegen te hebben, heeft de moeder van deze dappere, eindeloos toegewijde strijder, het allerkleinste oude droevigste vrouwtje dat je ooit gezien hebt, het advies van de dokters gevolgd en de stekker er laten uittrekken.
De moeder heeft op nauwkeurig Aziatische wijze vervolgens zelfmoord gepleegd door aanslepende juiridische en financiële perikelen omtrent de dood van haar zoon.

Ook de scheidsrechter heeft zich door wroeging het leven ontnomen.

En onze bokser was verbrand en verguisd voor de rest van zijn carrière: gebrandmerkt als moordenaar ontbonden geldbeluste belanghebbenden contractdeals. Niet veel later verloor hij zijn zuur verdiende titel tegen een vuilspuiende uitdager, die de wonde doelgericht en zonder scrupules openreet:'Moordenaar'! Opnieuw.

Zijn kinderen werden bestookt met leuzen van haat. En na tweemaal roemloos ten onder gegaan te zijn bij een vruchtenloze comeback heeft hij zijn handschoenen aan de wilgen gehangen.
Met zijn volwassen dochter heeft hij dan de noodlottige kamp herbekeken, voor het eerst, en als een zelfvervullende belofte heeft zij hem ontheven van elke schuld.

De katharsis is dat één van hun tweeën moest sterven!

En die beslissing was van de Koreaan. Zijn trainer had hem al gewaarschuwd: op zijn hotel kamer had de man van Seoul een lampekap met in het Koreaans: Leven of Dood. Of met andere woorden: dood of word gedood. Moord of word vermoord.

Met de bokser gaat het nu wonderwel goed: hij is acteur geworden in B-films, en heeft daarna zijn eigen productiehuizen opgericht.
In Korea is er dan een film verschenen , 'Champion', over die kamp, en door de producers is hij uitgenodigd en eervol ontvangen.
Binnen de bokssport zelf is er dan ook één en ander veranderd: zo zijn titelkampen beperkt tot twaalf ronden in plaats van de voormalige vijftien. Parels voor de zwijnen.

Maar eigen woorden schieten te kort voor een morele levensles. Laat het dan maar over aan de wijze Sun Tzu: 'Hij die weet wanneer hij moet vechten, en wanneer niet, zal overwinnen.'

"Ik heb hem doodgeklopt. Niet met mijn blote knokels, niet met mijn vuisten, of armen, of romp en spieren, ik heb hem gedood met mijn hart, met mijn ziel, met mijn geest, meer nog misschien heb ik hem zelfs niet vermoord. Misschien heeft hij zichzelf vermoord, Seppuku in het Japans, of heeft zijn demon hem vermoord.

En ook al is het het meest onvergeeflijke dat ik ooit gedaan heb, het is ook het mooiste. Wie me ongelijk geeft, is een onmens ... "

 

Er zijn bezoekers online, waarvan leden: .