writehi(s)story Passie voor schrijven
home   wat is writehi(s)story?   bladeren   uitgeven   gezamenlijke publicaties   boekenwinkel   manuscriptanalyse   inschrijven   contact   
top 10   wedstrijden   forum   hulp   
 
naam:  
pass:  


wachtwoord vergeten?
 
 

Volg ons op facebook

Ga naar chat

< terug

Betere leesbaarheid

Laten we op 11 juli de moorden gepleegd door nationalisten in Srebrenica herdenken.

door verf

Volkerenmoord in Srebrenica, 15 jaar later - column door Jasmina Tesanovic
Enkele weken geleden, op 11 juli 2010, was het precies vijftien jaar geleden dat in het Bosnische Srebrenica meer dan 8.000 mannelijke moslims gedood werden. Hun lichamen verdwenen in massagraven, verspreid over de hele regio. De Servische schrijfster Jasmina Tesanovic schreef er een column over.
DeWereldMorgen.be -
Herdenking op een begraafplaats in Srebrenica
Slobodan Milosevic, die op het moment van de volkerenmoord in 1995 president van Servië was, stierf in Den Haag in 2006, nog voor de rechter over zijn zaak een uitspraak kon doen.

De Nederlandse VN-blauwhelmen die op dat ogenblik in de enclave van Srebrenica aanwezig waren om de burgers te beschermen, werden niet aangeklaagd wegens nalatigheid.

Radovan Karadzic, de leider van de Bosnische Serviërs die verantwoordelijk was voor het plannen van deze misdaad, wordt tegenwoordig berecht door het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag.

Generaal Ratko Mladic, die het bevel gaf tot de slachtpartij, is nog steeds op vrije voeten.

In het jaar 2007 werd Servië enkel schuldig bevonden de volkerenmoord niet te hebben voorkomen, en dus niet van het daadwerkelijk plegen ervan.

Een groot deel van de vele burgers en soldaten die betrokken waren bij het vermoorden van de gevangenen van Srebrenica, werd nooit gedagvaard. Anderen kregen erg milde straffen voor kleinere misdaden, zoals de zes leden van de paramilitaire troepen Schorpioenen.

De huidige Servische president, Boris Tadic, reisde op 11 juli zelf naar Srebrenica voor de jaarlijkse begrafenis van onlangs opgegraven beenderen van slachtoffers. Het was de eerste keer dat een Servische president dat deed. Onlangs nog uitte Tadic in naam van het Servische volk zijn spijt over de moordpartij. Het Servische parlement keurde enkele maanden geleden een resolutie goed waarin de misdaad werd veroordeeld.

11 juli werd door het Europees Parlement uitgeroepen tot internationale herdenkingsdag van de volkerenmoord van Srebrenica.

In Srebrenica werd een monument opgetrokken uit 16.000 schoenen. Die staan symbool voor de voetstappen van rondwarende geesten die tegen de passiviteit van de VN en Europa protesteren.

In Belgrado organiseerden pacifistische groepen in de hoofdstraat van de stad een performance met schoenen. Women in Black, een groep feministische activisten, hield een manifestatie in het centrum van Belgrado, wat ze overigens al sinds het eerste jaar na de genocide doen. De vrouwen, volledig in het zwart, eren de doden en herinneren de levenden eraan dat aan de eis tot waarheid en gerechtigheid nog niet voldaan is.

Die elfde juli was een groot aantal hooggeplaatste politici aanwezig: van afgevaardigden van de Amerikaanse president Barack Obama tot politici uit de Balkan. Ongeveer 50.000 mensen kozen er bewust voor naar een als gevaarlijk ingeschatte bijeenkomst te komen.

De families van de slachtoffers zijn erg ontevreden met de trage en discriminerende manier van werken van het internationale gerecht. Er zijn bewijzen vernietigd of verwaarloosd, persoonlijke verantwoordelijkheden zijn geminimaliseerd of vergeten, hetzij om diplomatische redenen, hetzij wegens hogere belangen in de toekomst van de Balkan.

Sommige activisten, advocaten en schrijvers vechten nog steeds voor de waarheid. De wrede historische les van genocides over de hele wereld, die nu ook wereldwijd bekend zijn geworden, leren ons dat deze wreedheden voorzien, opgespoord en voorkomen kunnen worden, als tenminste de politieke wil aanwezig is, en in daden wordt omgezet.

Deze tekst is de aangepaste versie van het voorwoord van een boek dat ik enkele jaren geleden schreef over de volkerenmoord in Srebrenica. Ik hoop dat ik hiermee een steentje kan bijdragen aan de vele inspanningen gedaan door mensen van goede wil.

De opzet van de misdaad

Ik heb nooit een vaderland gehad, een moedertaal evenmin, en in God heb ik ook al nooit geloofd. Ik groeide op als een pompoen op een vuilnishoop, zoals mijn moeder vaak zei.

Ik groeide op tussen landen, talen en gewoonten. Op de vele plaatsen waar ik schoolliep, sprak ik Engels, Italiaans, Servisch ... Ik leende andermans problemen om erover te schrijven.

Ik schreef, deed dramatisch, huilde, en dat alles met een grenzeloze empathie.

In het vijfde jaar zat ik op een Joegoslavische school. Tito was aan de macht. Ik kreeg als huistaak de opdracht om over de roemrijke overwinningen van het Joegoslavische communistische leger te schrijven.

Ik kende de Engelse Tudors en Stuarts, de Franse Revolutie, de Amerikaanse Burgeroorlog ... Maar nooit had iemand mij over een communistische overwinning verteld. Dus vroeg ik aan mijn vader, die uit Herzegovina afkomstig was, of hij me een voor een schoolmeisje verteerbare versie kon geven van de Tweede Wereldoorlog, waar de 'goeden' de 'slechten' per slot van rekening toch overwonnen hadden.

Mijn vader vertelde me een vreselijk, wreed en heldhaftig verhaal, met hemzelf in de hoofdrol. Het was de eerste keer dat ik het woord 'massagraven' hoorde vallen.

In Herzegovina waren Serviërs door nazi's gevangengenomen, en in elkaar geslagen met zwepen, gemaakt van drie touwen met knopen erin. Eén slachtoffer werd neergeschoten, en twee anderen werden in een put gegooid. Honderden werden op die manier achter elkaar gedood. Daarna vertrokken de doodseskaders.

Toen de moordenaars verdwenen waren, groeven mijn vader en andere tieners van de stad de hele dag naar overlevenden. Weinig opgegraven slachtoffers leefden nog, maar het waren er nog genoeg om het verhaal te kunnen vertellen. Dat verhaal schreef ik op, met de precieze plaats en datum, en ik won een literatuurprijs op mijn Joegoslavische school.

Enkele weken later werd de prijs mij opnieuw afgenomen: mijn gegevens strookten niet met de 'officiële' geschiedenis van het verzet. Het gevecht dat ik beschreven had, had plaatsgevonden, maar een maand of meer voor de officiële communistische opstand, die in dat deel van het land geleid werd door kameraad zus-en-zo.

Die apparatsjik, die op dat ogenblik nog steeds in leven en aan de macht was, beschouwde het als zijn taak de plaatselijke geschiedenis te controleren, zowel wat de doden, als wat de levenden aanging.

Ik heb mijn ouders nooit gevraagd wat onze nationaliteit was: wij waren Joegoslaven, wist ik. Wij hadden het beste paspoort in de wereld, hoorde ik - je kon ermee naar het Westen, maar ook naar het Oostblok. Mijn moeder was klein en donker, en mijn vader lang en blond. Mijn voornaam, Jasmina, dank ik gewoon aan een volksliedje.

Zo was het tot de vroege jaren negentig. Toen veranderde er iets in de lucht, op de grond, en in de geesten van de mensen. Vooral in Servië, waar ik op dat moment toevallig woonde.

Mijn moeder begon over Kosovo te praten alsof het om haar vaderland ging. Mijn vader sprak op ruwweg dezelfde manier over Bosnië. Sinds 1941 leefden ze al samen in Belgrado. We hadden nooit de moeite genomen om hun respectieve geboortelanden te bezoeken.

Toen kwamen duistere verhalen naar boven over oorlogsmisdaden begaan door Serviërs in Bosnië en in Kosovo. Ik vertelde die verhalen aan mijn ouders. Ze geloofden me niet. Mijn moeder stierf met het woord 'Kosovo' op haar lippen, en mijn vader vertelde me geen verhalen meer als destijds voor mijn schooltaak.

In juni 1995 schreef ik een boek over vluchtelingen uit het voormalige Joegoslavië, met als titel The Suitcase (De koffer). Daarvoor interviewde ik mannen en vrouwen van verschillende volkeren die over de hele wereld verspreid waren geraakt.

Eén van mijn contactpersonen was een jongeman uit Srebrenica. Hij was geëmigreerd naar Wenen. Hij was een moslim, erg beleefd en vriendelijk, die als Serviër voor Amerikaanse uitgevers schreef. Hij nodigde me uit op zijn flat, bood me een avondmaal aan, en vertelde hoe hij dankzij het Rode Kruis in Belgrado het land ontvlucht was.

Hij beschouwde zichzelf als Joegoslaaf, en verafschuwde de oorlogen, die volgens hem door politici ver weg waren veroorzaakt, niet door gewone mensen zoals hij.

Op het einde zei hij iets wat ik nooit zal vergeten, een zin die indertijd beangstigend en verward klonk: als daar in Srebrenica - een moslimenclave beschermd door troepen van de VN - iets met zijn familie zou gebeuren, dan zou hij de eerste Serviër die hij hier tegenkwam, eigenhandig koud maken, dat zwoer hij, of die Serviër nu schuldig was of niet, en ook al moest hij daarvoor levenslang naar de gevangenis ...

Wellicht bedoelde hij zijn Servische medewerker, ook een migrant in Wenen, die hij bijna elke week zag. Enkele weken later was er de moordpartij in Srebrenica: meer dan 8.000 mensen werden gedood door het leger van Bosnische Serviërs onder leiding van generaal Mladic.

De Nederlandse VN-soldaten keken de andere kant op. De lichamen werden, met een nooit geziene efficiëntie, verspreid over de hele streek begraven, sommige in Servië zelf.

Vandaag, vijftien jaar later, kijken sommige mensen, in Servië en in de hele wereld, nog steeds weg van Srebrenica. In Servië denkt de zwijgende meerderheid dat alle strijdende partijen even erge misdaden begaan hebben, en dat we er daarom de spons over moeten vegen.

In de rest van de wereld, dat zelf in toenemende mate geterroriseerd, gemilitariseerd en buiten de wet gesteld wordt, denkt men gewoon: laat die gewelddadige plaatselijke stammen uit de Balkan het maar uitvechten.

Wie denkt dat hij zich zo'n splendid isolation kan veroorloven, vergist zich. Ik weet niet of de familie van die man gedood is in het bloedbad van Srebrenica, en ik weet niet of hij zijn Servische buurman gedood heeft.

Ik heb sindsdien niets meer van hem gehoord. In augustus 1995, dus kort na de moordpartij, die begon op 11, en eindigde op 14 juli, bombardeerden de Kroaten de Krajina. Tweehonderdvijftigduizend Serviërs vluchtten Kroatië uit.

Enkele maanden later tekenden de drie oorlogvoerende partijen, Serviërs, moslims en Kroaten, een vredesverdrag op de Amerikaanse luchtmachtbasis van Dayton. Ik herinner me dat ik de hele nacht opbleef om te horen of ze tot een akkoord zouden kunnen komen.

Ik herinner me dat mijn elfjarige dochter om de paar uur uit haar bed kwam om te vragen of het zover was. Toen ik eindelijk bevestigend antwoordde, ging ze slapen, en ik begon te huilen. Het waren geen tranen van opluchting, maar van wanhoop.

Het verdrag van Dayton werd ondertekend door Milosevic en Karadzic. Ze schudden president Bill Clinton de hand, gaven zich voor vredestichters uit, en ik wist onmiddellijk dat de achtduizend lichamen uit de massagraven van Srebrenica op een dag terug zouden keren, even vastberaden als Hamlets vader, want zonder waarheid en gerechtigheid kon er geen verzoening en vrede komen.

In december 2005 ging ik voor de eerste maal naar het Srebrenica-proces over een paramilitaire organisatie, de Schorpioenen. Ik ging er onze vriendinnen uit Bosnië steunen, die er kwamen getuigen voor het oorlogstribunaal, en om hun vermoorde geliefden een gezicht te geven. Ik ging erheen als lid van de NGO Women in Black.

Toen ik de Schorpioenen voor het eerst in het openbaar hoorde spreken, die mannen die in het geheim hadden deelgenomen aan de moordpartij in Srebrenica, en aan andere, kleinere bloedbaden, besloot ik het proces tot het einde uit te zitten. Niet alleen omwille van de slachtoffers, maar ook om de misdadigers.

Deze mensen spraken mijn eigen taal. Hun lichaamstaal was die van mijn eigen buren, en hun redeneringen die van mijn eigen familie. Ze maakten deel uit van het verhaal, de geschiedenis van mijn familie, dat deel ervan waarmee het slecht ging, dat op het verkeerde pad geraakte, misdaden pleegde, doodde en het doden verzweeg.

Het was mijn plicht, mijn voorrecht, om hun verhaal uit eerste hand te vernemen, om wat ik meemaakte vast te leggen en de historische waarheid kenbaar te maken.

Welke duistere macht kon achtduizend slachtoffers doen verdwijnen? En dat in nauwelijks drie dagen? Allemaal 'opgeruimd', allemaal gedood? Welk brein kon zo'n misdaad beraamd hebben? Ik keek en luisterde naar de Schorpioenen, die zelfverklaarde helden, die de troebele oorlogsjaren als ordinaire plunderaars hadden doorgebracht, als moordenaars van hun eigen buren, en die in de frustrerende vredestijd evolueerden naar ouder wordende bloedbroeders, een kleinschalige, patriarchale maffia...

Ik schreef het boek The Design of Crime (Het Ontwerp van de Misdaad) en probeerde dat alles te begrijpen, probeerde de woorden en de gedachten van de mensen in de rechtszaal te respecteren, en de wereld een vollediger beeld ervan te geven.

Na de Tweede Wereldoorlog volgde Hannah Arendt het proces van Adolf Eichmann in Jeruzalem. Enkele mensen, Joods, net als zij, waren verontwaardigd en ontzet dat Eichmann het recht werd gegeven zichzelf te verdedigen, nadat zes miljoen Joden zonder proces terechtgesteld waren.

En toch kon Arendt, dankzij haar aanwezigheid in de rechtszaal, de banaliteit van het kwaad begrijpen en beschrijven. Historische misdaden worden gepland. De doden zwijgen, maar hun geesten spoken rond in de rechtbank, en zij schreeuwen luidkeels om gerechtigheid. Hun beste woordvoerder is misschien wel net de stem van hun vroegere beulen.

Jasmina Tesanovic, Belgrado, 13 juli 2010

Jasmina Tesanovic is een feministische Servische schrijfster.

(vertaling uit het Engels: Steven Haerens)

http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2010/07/29/volkerenmoord-srebrenica-15-jaar-later-column-door-jasmina-tesanovic

 

Er zijn bezoekers online, waarvan leden: .