writehi(s)story Passie voor schrijven
home   wat is writehi(s)story?   bladeren   uitgeven   gezamenlijke publicaties   boekenwinkel   manuscriptanalyse   inschrijven   contact   
top 10   wedstrijden   forum   hulp   
 
naam:  
pass:  


wachtwoord vergeten?
 
 

Volg ons op facebook

Ga naar chat

< terug

Betere leesbaarheid

sprookje met liefde geschreven (deel 1)

door pisatelj

Het gebeurde in het dorp Strast: het wonder dat liefde heet (deel 1)

Het dorp Strast lag aan de voet van twee heuvels, de ene net iets kleiner dan de andere, maar in vorm net gelijk. De grootste duidden de bewoners aan als de Fant, de kleinere stond bekend als de Punca. Tussen deze twee heuvels in, stroomde een ondiepe rivier, waarin je door het zeegroene oppervlak heen, de keien kon zien liggen op de bodem. De Ljubezen, want zo heette de rivier, zat vol vette vis die de bewoners, naar hun behoefte, vingen in fuiken. Over de rivier, die het dorp in twee delen splitte was één brug aangelegd, de Most Sreče, oftewel de brug van het geluk. Pal in het midden van de brug stond een standbeeld van een zwangere vrouw met een man geknield voor haar, die teder een kus drukte op haar ronde buik. De vrouw hield haar handen liefdevol op het hoofd van haar man. Hun blikken waren ondertussen innig vervlochten. Voorbijgangers konden de brug niet oversteken, zonder uitgebreid te staren naar het beeld. Niemand kende er de maker van. Enkele herders hadden het ooit gevonden in een grot. Vandaar hadden ze het versleept, tot het midden van de brug, wat de meest geschikte plek leek, omdat de brug in het hart van het dorp lag. Daar kon iedereen er van genieten.

Het beeld was zo mooi en het materiaal zo moeilijk te bepalen - het leek noch hout noch steen noch metaal - dat sommigen geloofden dat het beeld nooit door mensenhanden kon vervaardigd zijn. De ogen van het paar waren zo levensecht, dat je elk moment verwachtte dat ze zouden gaan knipperen. Het dorp Strast was dan ook bepaald fier op haar beeld. Elke vreemdeling die het dorp aandeed, werd meestal bij zijn aankomst al willens nillens meegetroond naar de Most Sreče om het beeld te aanschouwen en de bewoners waren pas tevreden als de bezoeker erkende dat het inderdaad het mooiste beeld was dat hij of zij ooit gezien had. Omdat niemand dat kon ontkennen, hoefden de bewoners zich nooit gekrenkt te voelen in hun trots. De vreemdeling werd driftig de hand geschud en kon verder van dan af nog weinig verkeerd doen.

Strast was niet groot en telde hooguit een zeshonderdtal zielen, zelden meer. Men leefde er van visvangst, schapenteelt, jacht en ook pottenbakken, omdat de rijke leemgrond van Strast daar uitstekend materiaal voor leverde. In andere behoeften werd voorzien door ruilhandel met naburige dorpen. Daarvoor reisden enkele handelaars onafgebroken over en weer, wat geen sinecure was, want het dorp lag erg afgelegen. Dat had zo zijn voor -en nadelen. Een belastingscontroleur was er ongezien, omdat geen enkele beambte het in zijn hoofd haalde om vanuit de hoofdstad zo'n lange trip te ondernemen voor een schamele opbrengst als te rapen viel in Strast. Als er oorlog woedde, ging die zo goed als zeker voorbij aan het dorp, want in die uithoek van het land was weinig om voor te vechten, tenminste niet in de hoofden van de eerzuchtige vorsten. Een nadeel was natuurlijk dat nieuws slechts druppelsgewijs doorsijpelde naar Strast, zoals culturele evenementen ook meestal voorbij gingen aan de neus van de bewoners, omdat de meeste minstrelen en rondtrekkende circusartiesten wel lucratievere plekken wisten te vinden dan Strast. Een ander nadeel was dat het dorp een magnetische uitwerking had op voortvluchtige criminelen. Voor dat soort gemene lui vormde Strast een soort laatste toevluchtsoord. Als het dorp ooit onheil kon overkomen, dan was het wel vanuit die hoek.

Verder verliep het leven in Strast vrijwel idyllisch, hoewel de mensen er eenvoudig leefden. Natuurlijk, wat je niet kent, kun je ook niet missen. Niemand riep om luxe waarvan hij het bestaan niet kende en de bewoners waren slim genoeg om te beseffen dat onnodig comfort meer een vloek is dan een zegen. Aldus kabbelde het leven er verder, de bevolking was gezond, een burenruzie zo af en toe of het klissen van een kippendief waren er ongeveer de meest schokkende feiten die de bewoners zich in de herinnering konden brengen. Kortom, niemand zou de waarheid geweld aandoen als hij zei, dat het dorp Strast werkelijk een erg voorspoedig dorp was. Dat was het ook echt en ach, goed, er was misschien wel iets minder fraais aan de hand, maar dat hadden ze dan ook weer zo goed onder controle, dat ze er eigenlijk nooit wakker van lagen. Een probleem, nou, zelfs eerder een klein ongemak uiteindelijk, waar niemand nog over repte, tenzij misschien om de kinderen bang te maken als ze niet op tijd naar bed wilden of hun bord niet leeg aten of iets dergelijks.

Aan de andere kant van de met groen gras uitgedoste heuvels, kwam je als je een dik kwartier flink doorstapte, al gauw in een soort rotsachtig gebied terecht. Het kleine mankement, waar niemand zich nog echt zorgen over maakte, sluimerde namelijk daar. Er ging een reële dreiging vanuit - in vroegere tijden had het nog slachtoffers gemaakt -maar dat gevaar was nu bezworen.
En eigenlijk, als je het goed en wel beschouwt, had het dorp haar vredige bestaan te danken aan één bijzonder toegewijde jongedame.

Elke ochtend kon je haar zien gaan over de verharde weg, winter en zomer, ziek of niet, weer of geen weer, daar liep ze. Over haar schouder hing haar instrument in een lederen koker, speciaal voor haar vervaardigd door de bekendste leerbewerker van de hoofdstad, een duur geschenk waarvoor heel het dorp had samen gelegd. Elke bewoner had dan ook het grootste respect voor haar en als ze de naam van het meisje uitspraken deden ze dat met een zorgzaamheid die aan devotie grensde. De vreemdeling die haar naam hoorde noemen scheen het wel toe alsof er een streling langs zijn wangen en door zijn haren kwam waaien. Het meisje dat elke dorpeling in zijn hart droeg, heette Laska.

Waaruit bestond nu die taak waarvan ze zich zo nauwgezet kweet? Het is wonderlijk, maar de bronnen liegen er niet om. Elke dag trok dit mooie - God, ja, mooi was ze, als een parelwit strand dat zachtjes gekneed wordt door een diepblauwe zee - meisje naar het ravijn met de naam Pekel, een buitenstaander zou nooit gesnapt hebben wat zo'n jong meisje daar verloren had en de bewoners waren wel zo wijs om er geen aandacht op te vestigen. Laska trok twee mijl over het stenen pad, daalde af in het ravijn en vleide zich neer op een dikke kei, recht tegenover een donkere spelonk in de rotswand. Zij bond op voorhand een natte doek voor haar neus, want de stank was er werkelijk anders niet te harden. Het rook er naar de rotte ingewanden van een rund dat was opengebarsten in de zomerhitte en dat uitpuilde van kronkelde troepen maden waarboven eskaders van dikke vliegen zenuwachtig rondjes vlogen. Op sommige dagen was de stank zo ondragelijk dat ze het bijna niet uithield en op haar kei zat en zwijmelde, tot ze ternauwernood de laatste noot van die dag blies, zodat ze hard kon wegrennen, terug de gezonde lucht in.

Wat bezielde dit jonge meisje om dáár dwarsfluit te spelen? Dan nog met zo veel overtuiging, want als het meisje speelde, leek het alsof haar diepste essentie vibreerde en door de noten heen galmde. In de zomertijd trotseerden sommige dorpelingen wel eens de stank om haar aan het werk te kunnen horen en dan streek er zelfs een vochtige glans neer, over de ogen van de stoerste mannen van het dorp. De reden was ongelofelijk, maar waar, geen wonder dat Strast niet te koop liep met haar geheim.

In de spelonk leefde iets wat niet van deze wereld was. Iets afzichtelijks, iets door en door kwaad, doordrenkt van het boze, zwarter dan het diepste zwart. Als het zich vertoonde, viel de nacht, welk uur van de dag het ook mocht zijn. Het stond bekend onder de naam Smerd en niemand die wist wat die naam betekende of wie die bedacht had, net zo min als de herkomst van het onaardse beest bekend was. Nu had het zich al in geen jaren meer vertoond. De ouden vertelden dat het op een dag uit het niets was verschenen, een ravage had aangericht door het dorp en pas tot bedaren gekomen was, bij het horen van een herdersfluit. Dedek, een kleine herdersjongen, was acht jaar toen en lag, zich van geen kwaad bewust, lustig te spelen tegen de stam van een boom, verzonken in zijn eigen wereld, zoals hij dat wel vaker was. Het beest was meteen gestopt. De duisternis was opgeklaard. Versteend staarde het voor zich uit, tenminste zo leek het, want het had geen zichtbare ogen. De vorm van het beest was door niemand ooit echt beschreven. Het enige wat er van te zeggen viel was dat het onwerkelijk zwart was en gele lucht ademde - hoewel het ook geen zichtbare mond had - die de omstanders terstond overdekte met zweren en liet bloeden uit alle lichaamsholten. Slachtoffers verouderden in een vingerknip in hoogbejaarde mensjes, broos als papier en verschrompeld als fossielen.

Een dorpeling hees Dedek in zijn nek en trok met hem naar het ravijn, daar lokten ze het in de spelonk en vanaf dat moment, werd het in bedwang gehouden door dagelijkse concerten van Dedek. Deze nam die rol op zich tot zijn oude dag en daarna nam zijn zoon het over en daarna diens zoon en daarna weer diens zoon, tot de taak uiteindelijk op de eerste achterkleindochter van Dedek kwam te rusten, het meisje met de ogen schitterend als saffieren, Laska genaamd.

Zo ging het goed. Het beest Smerd roerde zich niet en stonk alleen, in bedwang gehouden door een dagelijks concert van toch wel vier tot vijf uren. Niemand wist of het ondertussen niet voor goed ingeslapen was, maar men nam in Strast toch maar het zekere voor het onzekere. Zodoende ging er geen dag voorbij zonder optreden van Laska in Pekel.

Het meisje klaagde nooit. Strast had haar ijver beloond met een huisje net op de rand van het dorp, een paalwoning in een bocht van de rivier, erg eenvoudig ingericht, maar ruim, met een prachtig zicht op het water. Daar woonde ze samen met Isker, de schilder van het dorp. Als paar waren deze twee jongmensen een fenomeen. Alle bewoners begonnen spontaan kinderlijk te glimlachen en werden vrolijk als ze de twee samen zagen. Isker was niet echt van het dorp. Voor hij trouwde met Laska, was hij een zwerver, een losbol, een flierefluiter geweest. Hij had in de hoofdstad een krot gedeeld met enkele liederlijke heerschappen. In zijn onderhoud had hij voorzien door op straat portretten te tekenen van voorbijgangers voor een schamele obool per stuk. Dat beetje geld gaf hij meteen weer uit aan eten of aan schrijversmateriaal of dat schonk hij weg aan lotgenoten. Bijzonder mistroostige stemmingen hadden momenten van extatische inspiratie afgewisseld. Hij had agressieve uitbarstingen gekend en tijden van complete wanhoop. Op een dag had hij de hoofdstad voor bekeken gehouden en was de Wandersucht over hem neergedaald. Die drang had hem naar Strast gedreven. Daar vond hij rust in de vorm van Laska. Al de eerste dag botste hij op het meisje dat zijn bruisende artistieke energie in de juiste banen zou kanaliseren.Dat ging zo:

Isker was net aangekomen in het dorp en zoals het elke bezoeker betaamde, was hij allereerst een kijkje gaan werpen op het befaamde beeld. De jonge zwerver had echter oog voor iets geheel anders. Laska's dagtaak zat er net op, ze was op weg naar de heuvel Fant, om uit te waaien op de top en te bekomen van de stank van Pekel. De twee kruisten elkaar op de Most Sreče. Isker had haar het eerst gezien, was stokstijf blijven stil staan en had al zijn spullen laten vallen. Laska was in de lach geschoten en kwam niet meer bij. Daarna was hij op haar toe gestapt en had hij gevraagd of hij haar mocht portretteren. Het duurde goed vijf minuten eer Laska tussen haar lachen door gezegd kreeg dat ze zeer vereerd was. De uitdrukking op het gezicht van de jongeman was té komisch. Het viel haar dan ook niet mee om tijdens de tekensessie serieus te blijven.

Ze leunde tegen het bekende beeld en probeerde de begerige blik in de ogen van Isker te negeren, de slappe lach was nooit veraf. Een uur lang was Isker in de weer. Zijn wangen kleurden rood, in opperste concentratie beet hij zijn lip stuk. Toen hij Laska de tekening overhandigde, viel zij, anders zo'n taterkous, dat zei ze zelf, zonder woorden. Ze wilde wel iets zeggen, maar er kwam niks. Het leek wel of hij bij haar naar binnen geklommen was en haar diepste zelf geschetst had. Ze keek op naar hem, hij stond haar aldoor aan te staren. Het was aandoenlijk vond zij. 'Da's prachtig, echt prachtig, ik heb er geen woorden voor.', bracht ze uiteindelijk uit. Isker trok zonder leesbare uitdrukking op zijn gezicht zijn schouders op, alsof het niets was. Zijn ogen bleven op haar gelaat kleven. Van die dag af waren de twee onafscheidelijk. Elke dag trok Isker mee tot bij Smerd, tekende haar terwijl zij speelde en de rest van de dag lagen ze in het gras te kwetteren, zoals ze het zelf uitdrukten, en dan gierden ze het uit van het lachen. 's Nachts zaten ze in het maanlicht bij het water naar de krekels te luisteren, die enkel voor hen, leek het wel, hun vrolijke lied zongen.

Nog geen maand na hun eerste ontmoeting, verbond de spirituele oudste van het dorp hen in de echt. Hun huwelijk vond plaats in het midden van de rivier, de Življenje. Heel het dorp verzamelde zich op de oevers om de plechtigheid bij te wonen.Het paar stond tot aan de knieën in het water, beiden in wijde witte gewaden die wapperden in de wind. Ze lazen elkaar zelfgeschreven huwelijksgeloften die de omstanders tot tranen bewogen. Zelfs de strenge spirituele oudste diende zich om te draaien om 'zijn neus te snuiten'. Na de plechtigheid volgde een groot feest in open lucht dat tot de vroege uurtjes duurde. Laska danste als bewegende poëzie, terwijl de bruidegom zijn best deed om in de maat te blijven, want dansen was geen van zijn talenten. De gasten vonden Laska's adembenemend en euh, Isker was zeer vermakelijk, vooral naar de kinderen toe, die al snel om hem heen troepten, waarschijnlijk omdat ze zelden een volwassene zagen die zijn kinderlijke verwondering ten opzichte van het leven nooit had kunnen of willen afwerpen. Het dorp was erg in zijn schik met het nieuwe paar. Toen de twee 's avonds stapvoets en behoedzaam terugkeerden -ze hielden met de mond een bloemstengel tussen hen in die niet mocht knakken - kwamen ze tot de vaststelling dat ze nog werk hadden eer ze hun huis officieel konden betreden. De berg geschenken die de dorpelingen hadden aangebracht voor het jonge paar, barricadeerde de deur.

Isker bouwde een oude stal om tot zijn atelier. Daar schilderde hij portret na portret van Laska en experimenteerde hij met verschillende stijlen en thema's. Soms sloot hij zich dagen na elkaar op. Hij kwam pas terug te voorschijn, als een halve vogelverschrikker - een feit waar Laska hem wat graag om plaagde - met ogen die het daglicht ontwend waren, wanneer hij iets geschilderd had, dat hem zelf ook echt beviel. Dat kwam zelden voor, want Isker vond dat het er op doek toch nooit helemaal uitzag zoals hij in het in gedachten had. De meeste bewoners van Strast waren wel in de wolken. Slechts enkele vonden het 'dwaze nonsens' en 'frivole nieuwlichterij uit de hoofdstad'. De dorpsraad liet het aan hem over om het uitzicht van het dorp op te smukken. Al snel drukte hij zijn stempel op het uitzicht van Strast. Hij verdeelde de straten per stijl, zodat in de ene straat omheiningen en gevels te vinden waren in de mafste uitzinnige kleurschakeringen, terwijl andere wijken juist erg ingetogen en klassiek waren.

Het dorp verwees naar het jonge paar als de 'zaljubljena umetnika' oftewel ' de amoureuze artiesten'. Dat deden ze dan met een zucht die zoveel wilden zeggen als: die twee zijn van een andere wereld, een wereld waar wij de juiste subtiele gevoeligheid voor missen om er te kunnen binnentreden. Het was hun gegund. Uiteindelijk hadden ze een vrolijk makend effect op iedereen, vooral ouderen, die verbaasd waren dat zoiets nog bestond, 'een bron van licht', had kleine Martha gezegd. Kleine Martha had in haar leven heel wat gezien- ze was met stip de oudste bewoner van Strast en wist zelf geen getal te plakken op haar leeftijd -, maar een innig harmonieuze verstandhouding zoals er tussen die twee bestond, nee daar wreef ze haar oude ogen bij uit. De twee hadden het verre van breed, maar inderdaad, ze waren gelukkig. Ze leefden van het beetje geld dat ze hadden, de gunsten van een sympathiserend dorpsbestuur en meest van al: van elkaar. (wordt vervolgd)

 

Er zijn bezoekers online, waarvan leden: .