writehi(s)story Passie voor schrijven
home   wat is writehi(s)story?   bladeren   uitgeven   gezamenlijke publicaties   boekenwinkel   manuscriptanalyse   inschrijven   contact   
top 10   wedstrijden   forum   hulp   
 
naam:  
pass:  


wachtwoord vergeten?
 
 

Volg ons op facebook

Ga naar chat

< terug

Betere leesbaarheid

Liefde overwint alles (deel 3)

door pisatelj

De overige rovers volgden en stierven dezelfde wrede dood. Eens aangetast door het gif, sprongen sommige in de rivier, in de hoop dat het water hen zou redden, anderen overdekten zich wanhopig met zand of overgoten zich met alcohol. Niks hielp, ze crepeerden terwijl ze de verschrikkelijkste pijnen leden. Daarna bleef Strast gehuld in zwarte nevelen, maar buiten de grenzen van het dorp ging het leven gewoon door en bleven dag en nacht elkaar trouw afwisselen. Blijkbaar had het monster, om redenen die niemand kent, een beperkt actieterrein. Strast verviel tot een levenloos niemandsland waar geen levend wezen, mens noch dier, zich durfde wagen.

Ondertussen bleven Laska en Isker vast zitten in hun natuurlijke gevangenis. Maanden streken voorbij waarin het paar het beste maakte van hun penibele omstandigheden.Kriv had gelukkig niet gelogen. Er was inderdaad makkelijk aan eten te komen in de kuil. De struiken brachten een vreemd soort bes voort, paars aan de buitenkant en vlezig binnenin en verbazend voedzaam.Een klein kruipgat in de wand leidde naar een ondergrondse grot met een warmwaterbron waarrond champignons groeiden. Aldus overleefden de twee op een erg eenvoudig dieet. Ontsnappen uit de kuil was onmogelijk. De twee hadden geprobeerd om een stellage te bouwen zo hoog als de wand, maar er was simpelweg niet genoeg bruikbaar materiaal voor handen. Zodoende installeerden ze zich zo knus mogelijk in de grot en wachtten af.

Hun creatieve processen lagen ondertussen niet stil, zonder die uitlaatklep waren ze zeker snel weggekwijnd. Isker gebruikte de wanden van de kuil om zijn kunst verder te zetten. Geleidelijk aan raakten de twee omringd door prachtige muurtekeningen, waaronder een panoramabeeld van een sprookjeswereld met wonderlijke figuurtjes, ontsproten aan de vereende verbeelding van zowel Laska als Isker. Zonder haar dwarsfluit had Laska slechts haar stem ter beschikking om de muziek in haar ziel om te zetten tot hoorbare klanken. Urenlang zong ze, drijvend in de warmwaterbron, waarbij de akoestiek van de grot haar stem een natuurlijke echo verschafte. 's Avonds danste ze voor haar echtgenoot en verloor zichzelf in haar ritmische bewegingen, die ze begeleide met een soort geďmproviseerde castagnetten. Isker keek verrukt toe en schetste haar opnieuw en opnieuw op de rotswanden. Als je in het midden van de kuil ging staan en je draaide 360 graden om je as, leek het net alsof Laska wild om je heen danste.

Het paar was er zeker van dat iemand hen vroeg of laat zou vinden. Ze verbaasden zichzelf doordat ze steeds weer iets anders vonden om de uren mee door te brengen. Hun tijd in de grot werd dan ook maar door twee zaken overschaduwd. Ten eerste verkeerden ze in onzekerheid over het lot van Strast, beroofd van Laska's muzikaliteit om Smerd voor alle zekerheid in slaap te houden. Ten tweede was er nog die andere zorg: elke dag groeide Laska's buik. Nog even en er viel een derde mond te voeden. Voor het jonge paar was dat in die omstandigheden allerminst een leuk vooruitzicht.

Op een dag echter, na een week van drukkende hitte en windstilte, pakten de wolken aan de hemel samen. De temperatuur zakte gevoelig en de afkoelende natuur verspreidde een zoet parfum. Hoog in de lucht, op enkele kilometers van het spookdorp, kreeg een engeltje, bij de naam Želja, kramp in zijn vleugels. Hij had de hele dag wat doelloos rondgevlogen en had te laat gemerkt dat er storm opstak. Toen hij het zag grijs worden, wilde hij aan topsnelheid de andere engelen terug vervoegen, maar zijn vleugels weigerden dus dienst en de engel viel met een luide smak de grond op. Hij schreeuwde het uit van pijn. Niks gebroken -engels zijn sterke wezentjes - , maar toch wel enkele gekneusde ribben. Voor hij het goed en wel besefte, stootte hij een vloek uit die we hier niet zullen herhalen, maar waarvoor de engel zich onmiddellijk vreselijk schaamde.

Hij zocht een boom op en schuurde met zijn vleugels tegen de stam, in de hoop er terug beweging in te krijgen. Het was dan dat zijn oren iets heel bijzonders opvingen. Želja's hart sprong op van vreugde. Zo'n prachtige klanken, dat moest wel een collega engel zijn. Met horten en stoten fladderde hij in de richting van de stem. Het deed pijn, maar de stem lokte hem onweerstaanbaar dichter. Hij daalde af in een kuil, kon zich met zijn verkrampte vleugels nauwelijks afremmen en kwam met zijn smikkel hard terecht op de bodem. De straf voor die vloek van net, oordeelde Želja schuldbewust. De wondermooie klaagzang steeg op uit een holte in de wand. De onfortuinlijke engel klauterde er door heen, waarop zijn mond openviel van verbazing.

Daar was geen engel aan het zingen, maar een mens van vlees en bloed. Želja wreef zijn ogen uit, maar hij vergiste zich niet. Hij hoorde hoe buiten het onweer in alle hevigheid losbrak. Het waterpeil in de grot begon meteen te stijgen. Het meisje klom samen met haar gezelschap op een stenen zuil, daar hervatte ze haar lied. Ze zong over de toekomst van het kind in haar buik, sprak de hoop uit dat het normaal zou kunnen opgroeien. Želja kreeg spontaan een krop in de keel en begon te snotteren. Als zieltje van een doodgeboren kind, kon hij zich al te goed inleven in de wanhoop van het hoogzwangere meisje. Hij dacht aan zijn eigen moeder, die hij haar hele, aardse leven had kunnen volgen, zonder dat zij ooit zijn aanwezigheid had kunnen merken.
Toen hij zag hoe de vader zijn jonge vrouw teder warm hield, stond zijn besluit vast. Al eindigde hij -weer - voor het engelentribunaal, hier zou hij een mouw aan passen.

Hij bracht de nacht door in de grot en keek toe hoe het paar teder verstrengeld lag op het kleine eilandje in de overstroomde grot. Het waterpeil begon al terug te zakken, toen hij er 's ochtends op uit trok. De groep engelen waartoe hij behoorde, zag meteen aan zijn uitgelaten manier van doen dat hun collega iets bijzonders meegemaakt had. Nieuwsgierig vroegen ze wat er aan de hand was, maar toen hij zijn verhaal deed, keken ze hem stil en triest aan. In zijn enthousiasme was Želja vergeten dat het engelendom in een zware crisis verkeerde. Molot, een potige engel, de zoon van een smid die op zijn zeven gestorven was door een ongelukkige val recht in een hoogoven, herinnerde Želja als eerste aan dit feit. 'Želja, we hebben het volste begrip voor je sympathie, maar je weet dat we al eeuwen geen wonderen meer doen. Je was zelf akkoord dat de mensheid onze moeite niet waard is.' Želja zwoor dat dit een geval apart was, dat er liefde mee gemoeid was in haar zuiverste vorm, maar het baatte niet. De andere engelen schaarden zich achter Molot. 'Ons heeft ook geen wonder geholpen', riep iemand.

Želja protesteerde. 'Niet dan? Kijk toch eens goed om jullie heen, elk van ons is een wonder, als we dat tenminste zelf willen. Verkwanselen we niet al lang genoeg onze gaven? We zijn allemaal engelen, omdat het leven ons op jonge leeftijd ontzegd is. Hoe we zo geworden zijn, dat gaat mijn verstand te boven, maar dat er een bedoeling achter steekt, dat weet ik wel zeker. Willen jullie dat er straks een nieuwe engel in ons midden is? Nog eentje om radeloos rond te zwerven, die net als wij ooit, moet toezien hoe zijn moeder breekt van verdriet zonder dat hij haar kan troosten? Het lot heeft ons een wrede loer gedraaid, zeker, maar wij kunnen anderen een zelfde lot besparen. Dat is het wonder.' Molot bleef zijn bedenkingen hebben. 'Ik heb in geen tijden mijn gaven nog aangewend, niemand van ons hier trouwens. Ik weet niet of ik het nog kan. 'Als we onze krachten bundelen, krijgen we zeker iets voor elkaar.', reageerde Želja daarop. Molot stond nog even te twijfelen, trok zijn schouders op en zei: 'Best. Jij je zin. Waar ligt die kuil?' De engelen juichten en volgden Želja, die nieuw leven voelde stromen door zijn vleugels, naar de grot waar het jonge paar nog steeds lag te slapen.

Toen Laska die dag tegen het middaguur ontwaakte, schrok ze zich rot. Isker keek haar met grote ogen aan. Ze begrepen er niks van. Laska's buik was terug plat, niet het minste spoor van een zwangerschap. Even vreesde het paar voor een miskraam, maar dat was uitgesloten. 'Heb je pijn?', vroeg Isker bezorgd. 'Nee, zei Laska, 'ik voel mij eigenlijk opperbest. Ik heb heerlijk geslapen.' Geen van beiden wisten ze wat ze hier moesten van denken. Uiteindelijk hielden ze het er op dat Laska schijnzwanger was geweest. 'Nou, des te beter', concludeerde het meisje, 'dit is geen plek om een kind op de wereld te zetten.'

Die nacht sloten twee zatlappen in een herberg vlakbij Strast, de laatste herberg van de streek, want de rest was failliet, een weddenschap. De ene schonk de ander zijn paard, als die het aandurfde te voet tot het centrum van Strast te gaan en terug te keren met het huisnummer van de dorpsoudste als bewijs van zijn tocht. De zatlappen schudden elkaar de hand en de ene trok er op uit met een lantaarn, terwijl de andere zijn drinkebroer verzekerde dat hij schoon ondergoed zou voorzien voor bij zijn terugkeer. De man waggelde er fluitend van door. 'Van ons twee ben jij de schijtluis. Al vast bedankt voor je paard en tot over een uurtje', riep hij.

Eens op weg slonk zijn ingedronken moed gauw tot normale proporties. Elke stap richting Strast leek hem een beetje meer te ontnuchteren. Tegen de tijd dat hij de Most Sreče bereikte, was hij terug bloedserieus, bang van zijn eigen schaduw en hondsmisselijk, niet van de drank, maar van de stank. 'Kerel, verman je, wrik dat huisnummer los en maak dat je wegkomt. Het is dom om nu terug te krabbelen, je bent er bijna', pepte hij zichzelf op. Op de brug werd zijn aandacht getrokken door een bijzonder vreemd geluid. 'Doorlopen, sprak de man tot zichzelf, 'da's de drank en de schrik die je parten speelt. Je kunt hier niemand horen schreeuwen. Hier is geen levende ziel, da's zo klaar als een klontje. En al zeker geen baby. Het idee.', waarop hij geforceerd lachte om zijn eigen waanvoorstellingen. Toen hij echter voorbij het befaamde beeld sloop, werden de kreten des te duidelijker hoorbaar. De dronkelap gaf zichzelf twee rake oorvegen, maar hij droomde niet. In het licht van zijn lantaarn lag een krijsende baby. De man was wel een zuipschuit, maar geen onmens, dus wikkelde hij zijn onwaarschijnlijke vondst in zijn mantel.

In de herberg wist iedereen onderhand van de risicovolle weddenschap. Toen de man terugkeerde, drongen ze allemaal om hem heen. 'Nou, kom op, voor de draad met dat huisnummer.', riep zijn maat uitbundig. 'Ik heb iets heel anders voor je', antwoordde die geheimzinnig en plaatste de baby voorzichtig op tafel. 'Een vondeling, voegde hij er aan toe, 'gevonden op de Most Sreče, God mag mij neerbliksemen als het niet waar is. Dus dat paard ben je kwijt, mijn beste.' 'Niks van.', reageerde zijn maat 'ik heb je om het huisnummer van de dorpsoudste gevraagd en jij komt aanzetten met dat jong. Die ruil gaat mooi niet door, vriend.' 'Mooi wel, smerige etter en anders bewijs ik het je even', waarop de man zijn mes trok. De twee drinkebroers zouden op de vuist gegaan zijn, als de vrouw van de waarde niet tussenbeide gekomen was. 'Schei uit, jullie twee. Dat zou elkaar vermoorden, terwijl dat kind sterft van de honger.' De vrouw ontblootte haar borst en nam de kleine bij haar op schoot. Ze was zelf net bevallen van haar eigen kind en kon haar melk best delen met een mondje meer. Iedereen in de herberg viel stil en niemand sprak nog van een weddenschap. ''t Is een kloek baasje met een gezonde eetlust', zei de vrouw, 'hij overleeft het wel.'

In de maanden die volgden, groeide de jongen als kool. Met elke voorbijgaande maand, leek hij een jaar te groeien. Na twee maand kon hij al perfect stappen. Als vanzelf werd hij een lokaal fenomeen. Alle stamgasten haalden hem op schoot, gaven hem snoepjes en trokken gekke bekken om hem te doen schateren. Toen hij vier maand oud was, zat hij op schoot bij een oude muzikant. Deze had een blinkende mondharmonica om zijn hals hangen. Terwijl de oude man van zijn bier nipte, waren de ogen van de kleine jongen gefixeerd op dit instrument. Hij raakte er zo in de ban van dat hij het losrukte, er mee van de schoot van de verbaasde eigenaar wipte en er vandoor ging, de deur uit. Alle aanwezigen keken elkaar onbegrijpend aan. Zijn stiefmoeder stoof naar buiten om hem terug te halen, maar kon hem niet bijhouden, omdat haar lange rokken haar in de weg zaten. Ze schreeuwde dat hij moest stoppen en terugkeren en de schrik sloeg haar om het hart toen ze besefte dat de jongen recht naar Strast sprintte.

De vrouw achtervolgde hem, uitzinnig van bezorgdheid tot aan de rand van het dorp. Daar vertraagde hij eindelijk. Net toen ze op het punt stond om hem bij zijn nekvel te grijpen en hem voor straf een stevige rammeling te geven, zette de jongen zijn lippen aan de mondharmonica. De klanken die hij uitbracht waren zo mooi, dat de vrouw met open mond stond te staren en ongelovig van nee schudde met haar hoofd.
Toen hij daarop verder beende richting Strast, hield ze hem niet meer tegen. De jongen speelde dat het een lieve lust was. Zo geschiedde het wonder, net zoals in de tijd van Dedek. Waar hij kwam, dreef hij de duisternis in slierten uiteen. Voor het eerst in maanden viel er terug zonlicht over het dorp. De jongen zette resoluut zijn tocht verder tot hij op Smerd botste.

De jongen bleef onverstoord verder spelen. Een menigte die op veilige afstand gevolgd was, hield de adem in en keek gespannen toe. De stiefmoeder van de jongen vrat van de zenuwen bijna haar eigen vingers op. Lange tijd gebeurde er helemaal niets. Tot ze allen verblind werden door een helwitte flits. De jongen stopte met spelen, de aarde voor hem rookte en was zwart aangebrand. Over heel Strast klaarde nu de duisternis op. Achter de jonge redder, vielen de toeschouwers op hun knieën. Ze weenden van dankbaarheid. De eeuwenoude vloek was eindelijk verbroken. De jongen liet zijn instrument zakken, draaide zich met zijn gezicht naar hen toe. Allen knikten en kwamen tot dezelfde conclusie: dit moest de zoon van Laska en Isker zijn.

In de weken die volgden, keerden de dorpelingen druppelsgewijs terug naar Strast. Toen bleek dat alles terug zijn normale gang ging, herleefde het dorp. De dorpsraad beval bij haar eerste hereniging een grootscheepse zoekactie. Mét resultaat. Het dood gewaande paar werd gevonden en de ware toedracht kwam aan het licht. Laska en Isker kusten elkaar dolgelukkig toen ze eindelijk bevrijd waren uit de kuil. Op de terugkeer naar Strast deelde de leider van de reddingsploeg hen mee dat hun zoon gezond en wel was en het dorp bevrijd had van zijn banvloek. Ze begrepen er niets van. De leider verzekerde hen dat het zo moest zijn. In het gelaat van de jongen waren de trekken van beide ouders overduidelijk verenigd, bovendien leverden zijn muzikale talenten genoeg bewijs voor zijn afkomst.

De jonge ouders konden hun geluk dan ook niet op als ze hun zoon in de armen konden sluiten. Hoe de baby ooit op de Most Sreče was terecht gekomen, bleef een onopgelost raadsel. Želja, Molot en de andere engelen wisten wel beter. Ze dansten van pret toen ze zagen wat hun samengebalde krachten hadden verwezenlijkt. 'Wacht tot ze zien wat we met het beeld gedaan hebben', sprak Molot tot Želja.Veel langer konden ze echter niet blijven. De engelen wierpen een laatste blik op Strast en schoten er dan vandoor. Andere mensen in andere streken konden de weldaad van hun gaven voortaan beter gebruiken.

Laska en Isker kregen een nieuw huis toegewezen, met drie slaapkamers, die al snel stuk voor stuk ingenomen waren. Hun zoon kreeg er namelijk nog een zusje bij. Deze musiceerde niet, maar trad in de voetsporen van haar vader. Net als het dorp nam het gezin de draad terug op. De kinderen groeiden op tot waarachtige mensen die net als hun ouders hun hart verloren aan de kunst en de fantasie.

Het dorp bleef verder gespaard van bovennatuurlijke bezoekingen. Alleen het beeld op de Most Sreče zorgde nog voor een raadsel. Op het midden van de brug stond niet langer een sculptuur van een zwangere vrouw met haar man. Nee, sinds de verbreking van de vloek, kon elke voorbijganger een kussend paar zien, levensecht zoals het vorige beeld. Aan de ene kant zat een klein jongetje met een mondharmonica en aan de andere kant kon je een klein meisje zien zitten met een schetsboek en een potlood in haar handen. Aan de voeten van het paar stond geschreven:

Aan Laska en Isker, omdat ze leefden als een ode aan de Liefde.


(einde)

 

Er zijn bezoekers online, waarvan leden: .