writehi(s)story Passie voor schrijven
home   wat is writehi(s)story?   bladeren   uitgeven   gezamenlijke publicaties   boekenwinkel   manuscriptanalyse   inschrijven   contact   
top 10   wedstrijden   forum   hulp   
 
naam:  
pass:  


wachtwoord vergeten?
 
 

Volg ons op facebook

Ga naar chat

< terug

Betere leesbaarheid

happy tripper

door pisatelj

Mijn beste makker. Moeder waarschuwt mij dagelijks: 'ga niet naar Ruben, blijf uit de buurt van die straathond, van die jongen komt nooit iets terecht, als ik hem op straat zie, verwelken de bloemen bij zijn zwart aura.' Ik ga toch. Dagelijks. Dat heeft inderdaad zo zijn gevolgen.

Vooral op woensdagmiddag na school. We fietsen samen naar huis van school, zijn ouders zijn uit werken, we hebben zijn huis voor ons alleen. Eerst eten we frieten in de dichtstbijzijnde frituur en met die bol vet in ons lijf, voorzeker ongezonder dan het dessert dat volgt, gaan we op zijn kamertje zitten. Ruben stopt de draderige paddenstoel in mijn handen, of als we 'geluk' hebben een suikerklontje of gewoon een klein gevouwen papiertje.

Als we deze dingen achter de kiezen hebben, zitten we elkaar een tijdje stilzwijgend aan te kijken. Tot het dan begint. Assepoester in paniek achternagezeten door zeven dwergen, met daar nog achter aan een woedend sneeuwwitje: 'Dat zijn mijn dwergen, de mijne, zeg ik, geef ze terug, jij gemene sloerie'.

De hele bende loopt rondjes om mijn ogen, tot een reuzenhand uit de hemel verschijnt en Assepoester bij haar nekvel grijpt. 'Kijk, er zit een gat in het plafond en Zeus kijkt streng naar mij en zegt: 'ontferm je over Sneeuwwitje en mondje dicht tegen mijn vrouw!!', waarop hij de zeven dwergen neerbliksemt en er uit het niets een trein verschijnt die dwars over de zeven lijkjes rijdt.

Sneeuwwitje krijgt het uniform van de Ku Klux Klan aangemeten en vanuit een weide langs het spoor duikt een zweterige boer op die haar bruut verkracht en nu zie ik dat de trein uitpuilt van geconfedereerde soldaten.

Ik roep Ruben er enthousiast bij en schreeuw begeesterd: 'Kijk, kijk, da's vast ergens 1864, ze dragen al geen grijs meer, maar bruin. Die trein gaat ook al helemaal niet zo snel meer en ze moeten tot op het dak kruipen, om iedereen plek te kunnen geven.

Mijn kop er af als dat generaal Longstreet niet is die het front van generaal Bragg gaat versterken bij Chickamauga. Go Longstreet, verpulver dat centrum van die vuile yankees!' Ruben kijkt mij met rondtollende pupillen aan en slaat hard op mijn rug: 'Kerel, wat ben je toch een mafketel' Daarop slikt hij nog een papiertje, of nog twee druppeltjes.

De voorraad is altijd bij Ruben, Ruben eigent zich altijd net dat ietsje meer toe. Hij komt op het lumineuze idee om nu taart te eten. 'In de frigo staat nog taart van gisteren. Mijn zus is jarig geweest.'

Ruben stuift de trap af naar beneden en ik tuur door het venster. Geweldig zicht. De vogels zijn draken die vuur spuwen naar elkaar en op de ruggen van de grootste exemplaren staan katapulten gemonteerd die bediend worden door Bretoens voetvolk. Geweldig spektakel.

Ik leg mij gezellig op bed en bestudeer de wolken. God, die vliegen open, net sluizen die wijd opengaan en er valt kokende pek uit, op de grond, naar het gazon. O maar, de grassprietjes zijn drommen Saracenen die staan te popelen om Zuid-Frankrijk binnen te vallen. O nee, wij zijn omsingeld door Saracenen. Ik ben bang en druk Rubens hoofdkussen over mijn gezicht.

Met mijn ogen dicht in het donker zie ik een soort schimmenleger op mij afkomen. Indiaanse bereden boogschutters die brandende groen fluorescerende pijlen op mij afschieten en doodsgehuil produceren. Ik schrik recht en mijn ogen vallen op een poster van een paard.

'Dag paard', ik ga een gesprek aan met het paard. 'Welke afdeling?' Het paard salueert met een hinnik en dreunt ingestudeerd af: 'Vijfde compagnie, Gray's batallion, toegewezen aan Penders Brigade in de divisie van Mahone, corps van Ambrose Hill.'

Ik frons mijn wenkbrauwen en zeg wantrouwig: 'Een artilleriepaard he? Zeker connecties op het ministerie van oorlog, he lijntrekker?' Het paard snuift van woede en zegt dat hij kan aantonen dat hij een rechtstreekse afstammeling is van Alexanders Bucephalus. 'Jaja, dat zeggen ze allemaal, die artilleriepaarden. Alleen het paard van een stafofficier is laffer dan dat.' Het paard in de poster neemt een aanloop en wil op me afspringen, maar daar is Ruben met de taart.

De taart ziet er geweldig lekker uit, geen kleurtje dat ontbreekt in het glazuur en o kijk, in het midden is een podium met daarop Jimi Hendrik die de ziel uit zijn lijf speelt. Maar o, Jimi niet doen, niet nu, niet binnen. Maar nee, Jimi, die godverdamse junk, wil natuurlijk niet luisteren en steekt zijn gitaar in de fik, die uitslover. Ruben schrikt en de taart valt op de grond, de vlammen schieten alle kanten uit.

Gelukkig ben ik alert en gooi ik de dekens van Rubens bed over de vuurhaard, waarop ik op de taart spring om helemaal zeker te zijn. 'Oef, daar zijn we mooi aan ontsnapt.' Geen bedankje van Ruben, nee, hij grijpt mij bij mijn hals en tiert: 'Jij, schizo mafketel, die lekkere taart! Wat moet Jimi nu wel niet van ons denken?'

Na die woorden komen we langzaam terug, niet tot de werkelijkheid, maar tot een werkelijkheid, want tijdens onze ervaring hebben we weer bewezen gezien dat wat we zien maar het topje van de ijsberg is, dat er oneindig veel meer is en dat alles met elkaar verbonden is, dat er geen materiële begrenzingen zijn, alles is één, alles is…. Liefde. Ja, dat is het, alles is Liefde.

Dat zijn woensdagmiddagen bij Ruben. Tenminste, dat waren ze tot voor kort. Tegenwoordig ga ik ook nog wel op visite bij Ruben. Hij zit dan in de zetel en brengt geen woord uit en als hij iets zegt dan zeurt hij om eten. Als je hem aanraakt, hoe zacht ook, schreeuwt hij het uit van pijn, als hij iets zegt, let wel ALS hij iets zegt, roept hij de hele buurt bij elkaar en o ja, hij vertelt mij steevast die ene mop, elke keer weer opnieuw.

De dokters zeggen dat hij er nooit meer uitgeraakt. Ruben, een beloftevol voetballer, tot voor kort, is nu voor de helft verlamd. Mijn moeder verbiedt mij niet langer om bij hem te gaan, ze moedigt mij juist aan, want uiteindelijk is het toch vreselijk wat er met die jongen gebeurd is, en hij heeft het dan wel zelf gezocht, maar ach, je kan hem ook als slachtoffer zien van onze prestatiegerichte maatschappij. Dus ga er maar langs, het was tenslotte je vriend. Nu, het meeste van zijn persoonlijkheid is dan wel weg, maar er blijft toch altijd een restant van de mens van vroeger. Maar zeg me eens eerlijk, jij hebt toch nooit met die dingen geëxperimenteerd he?

'Neen, mam,' zeg ik verveeld, als ik deur achter me dicht trek en op de fiets spring richting mijn bevriende-plant-vroeger-bekend-als-Ruben.

Nee, mam, ik experimenteer niet met die dingen. Het volstaat dat ik twee kilometer om rijd om die ene weide waar dat paard graast te vermijden, uit angst dat het mij fier aanspreekt en vermanend roept: 'Had je wat tegen de artillerie soms, je bent zelf een lijntrekker, stuk cyclist, wanneer dragen die iets bij tot een veldslag, nou mijnheer?' Het volstaat dat ik niet omhoog durf te blikken naar de hemel uit vrees dat er gehelmde vogels naar beneden duiken als Stuka's die mij willen neermaaien.

Ach ja, een angststoornis. Iets houd je er toch aan over. Dan liever een angststoornis, beslis ik voor mezelf als ik dertig minuten naast Ruben zit die met opgetrokken knieën over en weer schommelt en onophoudelijk zingt: 'rijsttaart, rijsttaart, rijsttaart…'

 

Er zijn bezoekers online, waarvan leden: .